Een woord in de stroom
Citeren en aanhalen staan taalkundig dichter bij elkaar dan men zou vermoeden. Citeren komt van het Latijnse citare, dat behalve ‘opwekken’ ook ‘op- of erbij roepen’ betekent. ‘Aan- of erbij halen’ komt op hetzelfde neer. In beide gevallen wordt te kennen gegeven, dat wij onze eigen gedachtengang opzettelijk onderbreken om de uitspraak van een ander in teschakelen - een plotselinge verandering van stem of toonhoogte, welke wij door het gebruik van aanhalingstekens zichtbaar maken. Misschien vinden sommige mensen, dat dit wel stáát, misschien ook redeneren zij, dat citeren het gemak dient: hoe dan ook, er zijn tal van boekjes in omloop, die ons hierbij willen helpen. Behoeft het betoog, dat het bestaan van dergelijke boekjes het citeren überhaupt een kwade roep heeft bezorgd, ongeveer op dezelfde wijze als het willekeurig aanwenden van symbolen de klad heeft gebracht in de symboliek?
En jawel, als men bij boeken rangen en standen gaat onderscheiden, dan blijken die citatenboeken wel in de laagste kaste thuis te horen. Zij vormen een hoogst deprimerende lectuur. Een niet van stilstaan wetende bandjir van ‘bonmots,’ spreuken, sententies of markante gezegden spoelt over ons heen, en men moet wel over veel eerzucht, of althans de nodige geldingsdrang, beschikken om zich hierin te kunnen storten. Dit komt gelukkig dan ook zelden voor. Wat evenwel niet zo zelden voorkomt, maar als een even hachelijke bezigheid mag gelden, is de gewoonte om als men iets te zeggen of te schrijven heeft, eerst eens bij het trefwoord in zo'n compendium te gaan neuzen, in de hoop iets saillants te vinden, dat men voor zijn betoog zou kunnen gebruiken. Over deze wijze van citeren willen wij nu niet spreken. Wij dichten haar, wie weet ten onrechte, effectbejag toe.
En evenmin zullen wij het hier over het citaat als bewijsplaats of documentatie hebben. Dit hoort namelijk thuis in de zogenaamde vakliteratuur en bezit alleen betekenis voor specialisten. Wat blijft er nu over, als wij deze twee categorie-