De geest van tegenspraak
(1968)–G.H.M. van Huet–
[pagina 21]
| |
In de huid van onze buurmanDe uitgever van Penguin Books heeft in zijn serie een, uiteraard Engelse, vertaling van Célines Voyage au bout de la nuit opgenomen, hetgeen me op de gedachte brengt, dat het ook geen kwaad zou kunnen, als de reeds zeker dertig jaar oude Nederlandse versie van dit meesterwerk eens opnieuw gedrukt werd. Het werk van J.A. Sandfort, een man wiens renommée behalve op deze vertaling ook op een - eveneens magnifieke - overzetting van Rabelais berust, is al sinds jaren niet meer te krijgen. Men kan denken van Céline wat men wil, hem een schooier en landverrader noemen, zijn antisemitisme voor hysterisch en zijn geschrijf over het joodse volk - dat op hetzelfde moment aan de meest helse vervolging blootstond - voor infaam en ten hemel schreiend verklaren, maar dit alles neemt niet weg, dat ditzelfde vreemde en antipathieke personage zich in een paar van zijn boeken een groot schrijver heeft betoond. Het is niet overdreven, te stellen dat sinds 1932, het jaar waarin de Voyage verscheen, de Franse literatuur anders is geworden. De rauwe kreet, toen door Céline geslaakt, is nog altijd niet verklonken. Het opmerkelijke aan Sandforts vertaling was natuurlijk, dat zij het zo goed ‘deed’. Maar zeker zo opmerkelijk is het, dat het boek zelf het zo goed deed in zijn vertaling. Mocht men denken, dat hier twee keer hetzelfde gezegd wordt, dan mag ik er wel op wijzen, dat het lang niet altijd een goede vertaling is, wat een buitenlands boek redt. Jaar op jaar verschijnen er overzettingen uit het Engels, het Frans of Duits in onze taal, die in elk opzicht, zowel syntactisch als grammaticaal, onberispelijk zijn en vrij exact de geest van het oorspronkelijk weergeven. Desniettemin is het merendeel van deze boeken - en vaak genoeg betreft het hier beroemde namen en titels - hetzelfde lot beschoren als de eerstelingen van betrekkelijk onbekenden: zij komen in de opruiming of bij verkopers van ramsjpartijen terecht. Dit is zozeer regel, dat wij voor de uitgevers die zich op het brengen van goede vertalingen blijven toeleggen, eigenlijk het grootste respect die- | |
[pagina 22]
| |
nen te hebben. De redenen voor die mislukking liggen voor de hand. De elite van het boekenkopende publiek - op zichzelf al een elite - is in staat van de betrokken werken in het oorspronkelijk kennis te nemen; en vooir de rest geldt, dat literatuur die niet door een zekere reclame, van welke aard dan ook, begeleid wordt, op dove oren dreigt te vallen. Wij zien dit niet alleen aan het inheemse produkt, wij zien dit ook aan de geschriften van over de grenzen. In het donker, wij weten het, zijn alle katten grauw. Maar er is nog een andere reden waarom buitenlandse boeken die ons in vertaling worden voorgezet, zo weinig weerklank wekken. Het verschijnsel beperkt zich overigens niet tot ons land, het gaat elders, in Amerika, Frankrijk, Engeland, Duitsland, evenzo. Waar aan de idee van de vertaling de communicatie ten grondslag ligt, de communicatie van mensen, van talen, van ideeën, en elke taal het heimwee kent naar het oer-idioom waarin allen, van vroeger en nu, van oost en west, geleerd en ongeleerd, elkaar zouden kunnen vinden, is het op zijn minst eigenaardig, dat als zich dan binnen een bepaald taalgebied iets van buiten af aanbiedt, dat anders, dat ongewoon, dat niet onmiddellijk vertrouwd is, de reactie daarop er een van onverschilligheid is, of althans van bevreemding. Ligt dit aan het publiek? Al mogen wij zeggen, dat over het algemeen van de mensen best wat meer inspanning verwacht mag worden, als het erom gaat naar een vreemdeling te luisteren (maar in hoeverre luisteren wij naar elkaar?), dan blijft er nog altijd de moeilijkheid, dat wij inderdaad, en meer dan wijzelf beseffen, door onze eigen taal gebonden zijn - een taal die meer is dan alleen maar medium, instrument, maar een manier van denken en voelen, een manier van leven. Dirk Coster heeft eens, ik weet niet meer in welk verband, de term ‘arsenaal van verstaansmogelijkheden’ gebezigd, en dat, een verzameling situaties waarin men zo dicht mogelijk tot elkaar komt, is elke taal ten slotte ook. Dit ‘verstaan’ kan uiterst subtiel zijn. In zijn inleiding tot een reeks vertalingen (in het Engels) van moderne poëzie wijst de Amerikaanse criticus Steiner erop, dat als men het Franse ‘pain’ door het Engelse ‘bread’ vertaalt, de beide | |
[pagina 23]
| |
woorden elkaar niet helemaal dekken. Als het met eenvoudige zaken als ‘brood’ al zo gesteld is, hoe moet het dan wel gaan, wanneer wij onze buurlui met ingewikkelde noties, met meer typische gevoelens onder de huid proberen te komen? Het is duidelijk: de fout, het onvermogen, schuilt niet in ons, niet in onze landgenoot die heeft willen verdietsen; zij schuilen in onze taal. ‘Pain’ dat niet precies door ‘brood’ is weergegeven, ‘Heimat’ dat als ‘vaderland’ iets mist van de gonzing die het voor Duitse, Oostenrijkse en ook Zwitserse oren moet bezitten - het mag een kwestie van nuances zijn, maar wij raken hier aan een concreet punt van onderlinge vervreemding. Zulke punten zijn er meer. Wie het doodnormaal vindt in een Franse tekst: ‘non, monsieur’ te lezen, stoot zich aan het ‘nee, meneer’ in het Hollands, omdat het ten eerste voor onze landgenoten niet zo dwingend is met twee woorden te spreken, en ten tweede de driftige idee van vrijheid en gelijkheid hier niet zo sterk leeft. De Propos van Alain, voor de Fransman een misschien niet altijd even gemakkelijke lectuur, staan hem, als de uitingen van een ‘moraliste,’ in elk geval even na als de dagsluiting de gemiddelde Nederlander. Maar laat de Nederlander die ‘propos’ eens gaan vertalen! Het begint al met hun naam - kun je die met ‘praatjes’ weergeven, zoals al eens gebeurd is? ‘We love our herbs, Ma and I,’ laat Muriel Spark haar winkelende vrijgezel zeggen. We lachen in het Engels; zouden wij in het Nederlands net zo geamuseerd zijn? Een taal leeft niet van woorden, maar woorden leven van de gedachte, is een taalpsychologische wet. De gedachte, dat zijn wij, dat is onze eigen manier van leven, ons strikt bijzonderzijn, ons opgesloten zitten in een bepaalde structuur, in een bepaalde gevoelstrant. Woorden dienen er alleen maar toe ons in dat isolement te doen volharden. Een huwelijksdrama als dat van Jouhandeau en zijn vrouw, in meer dan twintig boeken tot in de meest komische, de meest hartverscheurende details beschreven, blijft ook in een onberispelijke vertaling een typisch Frans produkt - dat is inexportabel. Niet alleen dat wij niet lachen waar wij moeten lachen, maar | |
[pagina 24]
| |
wij voelen ons, met dat grillige ongeluk in de eigen taal voor ogen, nog op de koop toe gegeneerd. Het komt namelijk bij een overzetting uit een vreemde taal wel zeer letterlijk op de mededeling aan: de lezer moet kunnen voelen wat nu wel in die vreemde en onberekenbare buurman van hem omgaat. Sommige dingen nu - niet alle - zijn eenvoudig onmededeelbaar. Wat echter goed overkomt, van bijna elke taal in elke taal, is het scheldproza, het virtuoze razen. Niet voor niets zoekt men in de antiquariaten tevergeefs naar de Reis naar het einde van de nacht. Daar was geen woord Frans bij. Célines idioom werd dan ook van stonde aan begrepen. Ook in het Nederlands.Ga naar eindnoot+ |
|