trein verlaten heeft, op het moment van vertrek de zich langzaam in beweging zettende stoet wagens doet naogen, in het besef vrijwillig een interval geschapen te hebben. Het is zomaar een opwelling, denkt hij bij zichzelf: och, waarom zouden wij ook niet eens spelen...
Een interval. Dat wat het nog-niet van het niet-meer, de toekomst van het verleden, de verwachting van de herinnering, de hoop van de berusting onderscheidt. Ik weet nog heel goed, als jongen door het enorme verschil geïntrigeerd te zijn geweest, dat een simpele omdraaiing van de latijnse woorden ‘iam’ en ‘non’ bleek te kunnen bewerkstelligen. Non iam, dat was: ‘nog niet’; dat was: het is wel niet zo ver, maar toch is het bestaanbaar, realiseerbaar, mogelijk - heb dus geduld, houd je gereed, blijf wachten. Niets gemakkelijker dan die twee woorden van plaats te doen verwisselen, maar is er een fundamenteler tegenstelling denkbaar dan die welke in zo'n onnozel beweginkje opgesloten ligt? Iam non, ‘niet meer,’ snijdt niet alleen elke verwachting de pas af, maar markeert het eind van die verwachting, en zelfs van nog meer; het verandert plotseling het perspectief en doet de terugblikkende stollen tot een zoutzuil. Het is een afscheid, een adieu: men legt zich neer bij de loop die de dingen genomen hebben en zwicht voor ‘het onherroepelijke dat heerst op deze aarde’. Wanneer was het moment dat het een in het ander overging? Kan men het springende punt ontdekken? Waar werd de rechte weg gebroken, onderbroken? Helaas, wie nadenkt, is vanzelf al te laat.
Hoe vaak overkomt het ons niet, dat wij een stap betreuren, een besluit wel ongedaan zouden willen maken, dat wij terugdenken aan de tijd daarvóór en wensen, dat deze er nog was: alle wegen stonden dan nog voor ons open. Hoe goed was het leven toen, hoe onschuldig en ongecompliceerd en vol van speelmogelijkheden! Hoe edelmoedig was die ons geschonken periode waarin het vrijstond de juiste dingen in de juiste volgorde te volbrengen! Zo moet het een moordenaar te moede zijn, wanneer hij aan zijn vreselijke daad denkt, of liever: aan de minuten die eraan vooraf zijn gegaan. In een van zijn verhalen, ‘Der Verbrecher aus verlorener Ehre,’