De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
7.
| |
[pagina 310]
| |
6 God doet all' wat hij begaert
[beijd] in hemel en' op aerd':
in de see, en 'safgronds [schood].
7 Die de dampen opwars stoot
van des aerdrijks uijterst end,
blixemen in regen wend:
Die den wind voordkomen doet
van uijt sijner schatten [vloed].
8 Die de eerst-geboornen [vroug]
in Egipten-lande sloug:
van den menz af tot het vee.
9 Vele [teek'nen] deed [hij] me'e].
Vele wonderen sond hij
o Egipten onder dij
tegens Pharo, en' met een
sijne dienaars in't gemeen.
10 Sloug veel' volken: ende bragt
Ga naar voetnoot+Vorsten om van groote magt.
11 Zijchon Ga naar voetnoot3 d'Amorijt, met noch
Basams [grooten] koning Og:
en' heel Kanans koninkrijk
12 So dat hij Ga naar voetnoot4 't land erffelijk
tot een erfdeel [van doe af]
Ysr'el sijnen volke gaf.
Ga naar margenoot+13 Heer eeuw-duijrig [is] dijn naam
‡ voord en' voord, ‡ van stamm' tot stamm'.
[duijrt] Heer dijn' gehuegenisz.
14 God sall sijn volk richten wisz:
ende door beweging' soen
over sijne dienaars doen.
15 [All'] der heijdnen beelden [sijn].
| |
[pagina 311]
| |
Silver ende goud: [een schijn]
'smenzen handen werk [en' vond].
16 Sprakeloos sijn sij gemond:
[wijd]-geoogd, en siense iet.
17 Haare ooren, hooren niet:
Ja haar mond is sonder a'am.
18 Diese maaken moeten t'saam
haar gelijk sijn, en' te gaar
elk die sich vertrouwt op haar:
19 Segen't Ysr'els huijs den Heer:
segen't Arons huijs Ga naar voetnoot5 hem [we'er]:
20 Segen't Levijs huijs God [meest]:
segen't God gij die God vrees't.
21 Dat de Heer gesegend [sij]
van uijt Zijon [aller sij']:
hij woont in Jeruselem.
Looft den Heere [Lovet God].
|