De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 126]
| |
4.2 VOorwaar gij heeren van den Raade
is't ook' all recht 'tgeen dat gij segg't ?
oordeel't gij ook een billick recht
gij Ga naar voetnoot1slijm van menzelicken saade ?
3 Berock't gij dan noch [dus verwerd]
all' ongerechtigheijd in 'thert ?
Weeg't gij noch uwer handen treken
[den volke] toe hier op der aerd ?
4 De boose die sijn [af gekeerd]
van 'smoeders lijf [sijns'] af geweken:
de luegensprekers hebben [grof]
gedwaald van 'smoeders lichaam of.
5 Sij hebben een vergift als slangen,
als een doof-adder, die haar oor
toestopt. 6 Op datse niet en hoor
'sbelesers stemm' [en' tooversangen]:
| |
[pagina 127]
| |
des toovenaars: die uijt der maat'
sich op de tover-kunst verstaat.
7 O God wilt haare tanden klijven
in haaren mond: O Heer verbreek
der leeukens kiesen. 8 Dat sij [week] Ga naar margenoot+
als water smeltende, weg drijven:
hij sall den pijl ook peesen [siet]
[doch] salser sijn all waarser niet.
9 Sij sullen als een fleck' verdwijnen
die daar all smeltende [versmoort]:
gelijk een vrouwes wangeboort',
en sullen sij geen' sonn' sien [schijnen].
10 Veel eer [men] uwen doorn dan [ruijk']
[eer sij] gevoelt haar' doorne struijck';
So sall hij ijder van hun lieden
gelijk met eenen storm [voord-aan]
in gramschapp, levendig, verslaan.
11 De vrome sall' sich [dies] verblijden,
als hij de wraak' [tot sijn behoud
aldus] sall hebben aangeschoud:
[Ja selve] sall hij sijne voeten
af waszen in des boosen bloed.
12 Dies ijder menz ook spreken moet,
de vrome sall noch vrucht [besoeten]:
want daar is toch een God gewisz
die richter op der aerden is.
|