De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4.2 HEer onse Heer, hoe groot en' hoog van
| |
[pagina 13]
| |
waerden
[is hier] dijn naam door 'tganz begrijp der aerden,
gij die [o God] ‡ dijn lof ‡ dijn' majesteijt
hoog boven [all'] de hemelen verspreijd.
3 Van uijt den mond der kinderkens, die suijgen
hebt gij dijn' kracht gegrondvest [om te buijgen]
die dij bestre'en: op dat gij stillen soud
den vijand [selfs], en' die sich wreken woud.
4 Want so ik 'toog tot dijne heem'len keere,
het [schoon] gebouw van dijne ving'ren [Heere]
de maan' [aanschouw] de sterren ['shemels licht]
die gij [all' t'saam so wijslick] hebt gesticht.
5 Wat is de menz, dat gij sijns sijt gedachtig?
en' 'smenzen kind, dat gij't besoukt [sorgdrachtig].
6 Gij maakt dat hij van God maar weijnig wijkt:
so als gij hem met glanz en eer' verrijckt.
7 Gij hebt hem [Heer] doen heerzen over [landen,
ja over all'] de wercken dijner handen:
| |
[pagina 14]
| |
gij hebt'et hem all onder voet gesteld.
8 'Tvee, 'tganze drift: en' all 'gediert'te veld:
9 'Tgevlugg der lucht, den visz der see [ten segen
en'] alles wat de [woeste-wilde] wegen
der see doorloopt. 10 Heer onse Heer, [hoe waerd]
hoe heerlick [is] dijn naam [hier] op der aerd !
|
|