De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 1]
| |
4.1. VVEl salig is de man, die in den raadGa naar voetnoot1
van 'tgodloos woel der boosen niet en gaat,
noch' op den weg bij sondaars staat [vermeten],
noch' op den stoel bij spotters is geseten.
2 Maar sijne lust [heeft] in des Heeren wett,
en' dag en' nacht op sijn Ga naar voetnoot2 geboden lett.
3 Ook sall hij sijn gelijk een boom geplant
wel dichte bij der waterbeken [kant],
die sijne vrucht geeft t'sijnen tijde [weder],
wiens loof ook niet en valt [ter aerden] neder:
en' all sijn doen doet hij voorspoedelijk.
4 De boose [sijn den desen] niet gelijk;
Maar [sijn] als kaff Ga naar voetnoot3 de wind [die] drijft [se] hen'en.
5 Dies sullen ook geen' goddeloose [ge'en]
in 'toordeel staan, noch' geene sondaars [komen]
in [Godes rust] de samen komst' der vromen.
| |
[pagina 2]
| |
6 Want [God] de Heer [die] kent der vromen paa'n:
doch sall de weg der boosen [ganz] vergaan.
|