| |
| |
| |
Voor-rede.
Aan de mogende, edele heeren, de Gecommitteerde Raaden 'sLands, ende der Graaflickheijd van Seeland:
De achtbaare, voorsienighe heeren Burgemeesters, Schepenen, Tresoriers ende Raaden der Stad Zierickzee:
Mitsgaders den eerentvesten, hoog-geleerden, wijsen, seer bescheijden heer, Mr. Eeuwoud Teelink den algemeenen Ontfanger over de Graaflickheijd van Seeland.
Mijne Heeren,
DE loffelicke voortreffelickheijd van dit Lof-bouk des koninglicken propheeten Davids heeft veele treffelicke luijden in verscheijde talen geoeffend: Sommige hebben het selve overgesett in ongebondene; sommige in ingebondene rede. Die het in ongebondene ende vrij-vloeiende rede hebben vertaald, sijn van verscheijden gevoelen geweest; Eenige van dien oordeelende, dat het beter was, den oorspronkelicken text te vertalen alleenlick naar den sinn, sonder sich aan de eijge hebreeuze woorden te binden: dat de woorden eijgentlick tot de sake selfs niet en deden, maar dat het genoug was, den sinn, ende meeninge van den Heijligen Geest met andere bequaame woorden te duijden. Andere hebben verstaan, dat het te sorgelick was, van de eijge grond-woorden des oorspronkelicken texts af te wijken, immers als men de eijge woorden in de vertalende sprake gevougelicker wijse konde
| |
| |
behouden: Gemerkt verscheijde oversetters dickmaals verscheijden sinn in 't hoofd hebben, den welken sij dan souken uijt te drucken met woorden, bequaamst om haare besondere meeninge te doen vatten; een eenig middel, om van de eenvoudigheijd des geestes, tot het vernuft des vleeszes te deijnsen, ende uijt de verscheijdene verscheijdenheijd dwalinge op dwalinge te hoopen. De geene, die haare oeffeninge hebben gehadd in 'toversetten van de lof-sangen des propheeten in ingebondene rede, ofte rijm-dicht, dien heeft de moeielickheijd van 't werk doen gelooven, dat het genoug was, den sinn van den Heijligen Geest uijt te drucken met verscheijde woorden: te meer, also men in 't rijm wel wat meerder vrijheijd mogte gebruijken, als vvel anderzins; Sulks nochtans, dat de een dese vrijheijd meer misbruijkt heeft, als d'ander. Van alle de geene die de Psalmen in nederduijts rijm gesteld hebben, is (mijns oordeels) de Heer van St. Aldegonde verde de voortreffelickste, een besonder liefhebber van onse Nederduijtze tale, ende wel de verstandigste daar in van alle de geene, die ik weet ende kenn, dat liefhebbers van onse moederlicke tale sijn geweest; ende dat niet alleenlick in kennisze der grondwoorden, maar ook selfs in de t'samenvouginge van dien, daer inne dat huijdendaags wel aldermeest gefeijld word. Sijne gemelde Ed: geliefd hadde: doch het schijnt, dat sijne Ed. 't selve gelaten heeft, om eenige besondere insichten; misschien om 't gevoelen der gereformeerde kerken bij dese gelegend-
| |
| |
heijd, hier ende daar int besonder aan te wijsen tegens andere gesintheden: geliik te sien is, onder anderen in den 51 Psalm, opt 7 vaers: ende in den 135 Psalm, opt 15 vaers ende elders meer: ofte ook, op dat sijne Psalmen met de Psalmen van Petrus Dathenus in getal van vaersen gelijkformig gemaakt, ende bequaam om beneffens de selve voor eerst gelijkelick inde kerke gebruijkt te worden, door middel van dese gevougelickheijd, eijndelick inde kerke mogten worden aangenomen in plaatze van de andere. Dat het anders uijtgevallen is, meent men onder andere oorsaken, ook dese te sijn; dat sijne Ed: Phrasin Sacrae Scripturae, dat is; de wijse van spreken, die de Heijlige Schrift gebruijkt, veranderd, ende de selve gevougd heeft naar de wijse van spreken, die onder den gemeenen man in swang gaat. Ik hebbe uijt treffelicke persoonen verstaan, dat sij sijne Ed: afvragende, vvaarom hij sulks hadde gedaan ! voor andwoord gaf, door dien hij oordeelde, dat het selve den gemeenen volke best soude bevallen, ende dat sij de selve wijse van spreken gevougelicker konden vatte. Doch gelijk het woord des Geestes doorgaans in de H. Schrift bekragtigd word door eene deftige soetvloiendheijd, ende soetvloeiende deftigheijd, door dringende tot in het binnenste van den menze, waar door de inghewortelde gedachten uijt den afgrond der aerden opgetrocken worden tot in het hoogste der hemelen: ende dat dese wijse van spreken in grootachtinge opgenomen is bij alle de gene, die sich in
| |
| |
't lesen der Heijlige Schrift dagelicks oeffenen; soo en is't den desen so seer aangenaam niet geweest, hier in eenige veranderinge te hooren. Behalven dat het allen geloovigen herten sonderlingen troostelick is, sich in den Heere te troosten met de eijge woorden, die God selfs door den geest sijns monds so kragtelick uijtgesproken heeft: daar op sij, als op het sekerste versekerdheijd aldersekerlickst mogen stuenen. Hier bij gevougd, dat het woordeken du ('t welck sijne Ed: doorgaans gebruijkt voor gij) om de hardigheijd des gevolgs uijt de Nederduijtze tale t'eenemaal uijtgeroeid sijnde seer qualick heeft wederom konnen ingevoerd worden, te meer dat onse tale een' vijandinne is van alle hard-vloeiendheijd. 'Tluijt (miins oordeels, ende onder verbeteringe gesproken) te seer hard in de ooren van den Nederlander te singen, gelijk sijne Ed: singt onder anderen in den 50 Psalm;
Du stootst onvvers. &c.
Waar toe toch dese hardvloeiende wijse van spreken gebruijkt, daar wij soetvloeiender hebben, ende sonder dat de nood ons sodanige hardigheijd opdringt? Datmen soude willen seggen, 'tselve noodsakelick te sijn, om onderscheijd te maken tuszen de wijse van spreken, die men tegens eenen persoon alleen, ende die men tegens twee persoonen ofte meer gebruijkt, ende dat op dit onderscheijd ten hoogsten dient geacht, ten opsichte van de Goddelicke Majesteijt, de welke, als een enkel eenvoudig wesen, eenvoudelick moet aangesproken worden! Dit staa ik van herten toe: Maar onse voorouders hebben sonder twijfel daar ook
| |
| |
al op gelett, verstaande datter een merkelick onderscheijd was tuszen het woordeken Gij, in het enkel, ende het woordeken Gij, in 't meervoudig getal: ende dat dit onderscheijd duijdelick ontdeckt werde uijt het gevolg der t'samenvouginge, so wel van de Naamen, als van de Woorden. Als bij exempel; in 'tenkel getal seijtmen, gij God, gij menz, in tmeervoud gij goden, gij menzen: hier siet men immers, dat de selfstandige Naamen gevougd bij het woordeken gij, moet goed duijdelick onderscheijd uijtgesproken worden. In de t'samenvouginge der Werk-woorden met het woordeken gij, is het onderscheijd insgelijks geheel klaar. Bij exempel; In 't enkel getal seijt men, Gij looft God, tu lauds Deum, tu louë Dieu. In 'tmeervoud, gij lovet God, vos laudatis Deum, vous louez Dieu. So spreekt men tot God; Gij vverkt alles in allen; Daar men anders tegens twee ofte meer soude seggen; Gij vverket. Ende in de gebiedende ofte biddende wijse van spreken; Geef, ofte geeft mij: daarmen anderzins in 't meervoud soude moeten seggen; Gevet mij. So mede kom, bidd, smeek, ofte smeekt gij, in't meervoud, komet, biddet, smeeket gij, &c. Hier uijt blijkt dan, dat het niet van noode en sij, het woordeken du ('twelk om de hardigheijd sijns gevolgs eenmaal verworpen is) om des onderscheijds wille wederom op te rapen. 'Ten is ook so vremd niet in onse tale, als wel sommige meenen, dat het woordeken gij eens ende onveranderlick soude blijven in sijn enkel-ende veelvoudig getal: want dit en is niet alleenlick in dit woordeken Gij, maar ook in eeni-
| |
| |
ge andere woorden gebruijkelick: so seijtmen; die looft God, die loven God, sy looft God, sy loven God. blijvende de woorden die ende sy, gelijk het woordeken gij, onveranderlick in haare buijginge, ende nochtans niet te min onderscheijdelick in haar getal door het gevolg der t'samenvouginge. Dese redenen hebben mij beweegd, het aangenomen gebruijk niet te veranderen: Gelijk ook de vorige redenen; om niet te wijken van de eijge woorden des oorspronkelicken texts: Ende volge in dese mijne oversettinge Translationem interlinearem ofte de grond-woordige vertalinge van Xantes Pagninus ende Arias Montanus, die bij de gereformeerde Kerken, ende alle andere gesindheden, (geene uijtgesonderd) voor goed ende oprecht gehouden, ende so veel als aangenomen is. Ende hebbe mij aan de selve in't besonder seer schrickelick gebonden in texten, die ik weet tuszen de Christenen in verschill te staan ende daar over sii onder den anderen oneens siin. Verhopende, dat geen Christen-menz reden sall hebben, sich aan dese mijne oversettinge te stooten, gemerkt ik mij desen aangaande, in alles oprechtetick, ende als voor den Heere hebbe gequeten, naar de mate der gaven, daar mede hij mij uijt genade begenadigd heeft, ende op dit vertrouwen mii in desen miinen arbeiid vertroost: te meer, also verscheijde voortreffelicke persoonen mii hier toe opgheweckt, aangepord, ende gheoordeeld hebben, dat dit werk voltrocken sijnde, 't selve der Kercke Godes in't gemeen dienstig, ende allen Christenen in't besonder nuttig soude konnen siin. Ont-
| |
| |
fanger dan mogende, edele heeren dese uwe vrucht, als geteeld onder uwer Mogend: Edele gebied, nemet de selve in dank op met sodanige genegendheijd, als uwe Mogend: Edel: die dienstelick' ende dankelick opgeofferd word van uwer Mogend: Edel: ingeboren, Vaders mijns Vaderlands: laatse schuiilen onder 't geschutt ende scherm van uwer Mogend: Edel: gunste tegens alle wangunste der wangunstigen. Ende uwe Achtbaarh: achtbaare seer voorsieninge heeren, sii de selve toegeiigend tot een dienst-plichtich teeken van dankbaarheiid, voor alle eere ende vrundschapp, die ik van uwe Achtbaarh: hebbe genoten, als uvver Achtbaarh: gevvesen mede-lidmaat in Wett ende Raad: uvve Achtbaarh: in't besonder, ende ten hoogsten bedankende voor de voortreffelicke getuiigenisze ende voorschriivinge, daar mede uvve Achtbaarh: mii voor miin vertreck van daar begunstigd hebben aan de heeren Magistraten der stadt Amsterdam, die de selve gelesen, mii daar op binnen doen staan, ende vrundelick bevvellekomd hebben, met aanbiedinge van alle goede gunste. Van geliiken seer vvaerde heer ende neef, bidde ik uvve. En dese miine toeeiigeninge te vvillen erkennen, als voor eene hertgrondige erkentenisze vande goede sucht, en genegendheiid t'miiwars, ende in't besonder tot bevorderinge van dit tegenvvoordige vverk, daar over ik mii verplicht kenne, ende bereiid ben, 't selve aan uvve E: ende de Uvve in dienstbaarheiid ende dankbaarheiid naar vermogen te verschuldigen. Vorder vvill ik.
| |
| |
Mogende, edele, achtbaare, voorsienige, wijse, seer bescheijde heeren, den Heere der heeren bidden, dat hij uwe Mogend: Ed: Achtbaarh: naar sijn hertgrondig mededoogen, van boven uijt der hoogte begenadige met den geest der gerechtigheijd, kloukmoedigheijd, ende voorsichtigheijd, ende voords segene met de volheijd aller segeninge, die den lande strecke tot voorspoed, de steden tot eendragt, den volke tot vrede, ende uwe Mog: Ed. Achtb: in't besonder tot eene gewenzte uijtkomste ter gelucksaligheijd aan lijf ende siele. Dat geve de goede onfermhertige God naar hertgrondelicken wenz van
Uvver Mogend: Ed: Achtbaarh: seer ootmoedigen dienaar,
Antonis de Hubert.
|
|