die Walter zeggen deed aan 't eind van z'n hartelijke toespraak tot Tine:
‘Dit is geen gewoon feest. Dit is een samenzijn waarvoor ik op dit oogenblik geen geschikt woord weet, maar 't is iets waaraan we, zooals Tine hoopt, zullen terugdenken, als aan iets liefs. Want we houden van dit huis, waaraan voor de meesten onder ons zooveel herinneringen, blijde en droeve verbonden zijn; waar door de oude, wijze man, die van ons is heengegaan, tot menigeen woorden van troost en bemoediging zijn gesproken, die we nooit zullen vergeten. En ook dit samenzijn zal 'n plekje blijven innemen in de rij van lieve herinneringen, die 't allerkostbaarste uitmaken van wat 'n mensch bezitten kan, omdat ze 't éénige zijn, waaraan niets en niemand ooit zal kunnen raken. Tine, Loes en ik zijn je zeer dankbaar, ook voor dit en ik denk wel, dat ik in den geest spreek van alle hier tegenwoordigen, gróót en klein, als ik dit glas op jóu welzijn ledig.’
Luide bijvalsbetuigingen klonken van alle kanten.
‘Leve de gastvrouw I’
‘Tine, daar ga je. Op je gezondheid, hoor.’
‘Tante Tien, ik wou ook met je klinken!’
‘Eef, pas op, je morst zoo!’
‘Pakie, nog 'n beetje water, alles is uit m'n glas.’
‘Ikke ook! Kok wou ook kinke!’ en de kinderen, hun glaasjes in de hand, verdrongen zich om haar heen, struikelden over elkaar, morsten en