De in de rhythme-groep gebruikelijke instrumenten zijn: piano, slagwerk (‘drums’), gitaar of banjo* en contrabas of sousaphoon*. De melodie-groep valt bij grootere bandbezettingen uiteen in twee ondergroepen: een saxophoonsectie (doorgaans uit 3, soms uit 4 saxen bestaande) en een kopersectie, varieerende tusschen 2 trompetten plus 1 trombone en 3 trompetten plus 3 trombones; ook andere combinaties zijn mogelijk. Bij kleinere bezettingen is daarentegen geen sprake van een afzonderlijke sax- en kopersectie; de melodie-groep bestaat dan bijv. uit klarinet, trompet en trombone of/en tenorsax. Deze kleinere bezettingen zijn speciaal geschikt voor geheel geïmproviseerde prestaties met zoowel solistische als ‘collectieve’, zelfstandige improvisaties door de leden der melodie-groep. Hoewel de piano in de eerste plaats tot de rhythmegroep behoort, treedt zij vooral in soli tevens als melodie-instrument op. Zoo ook de gitaar, en bij uitzondering de contrabas.
Een ander kenmerk van de Jazz-instrumentatie is, dat elk der twee melodie-secties een volkomen homogeen geheel vormt in de ensembles, als ware zij één meerstemmig instrument door één man bespeeld. Aldus kunnen saxen en koper als twee zelfstandige éénheden ‘tegen elkander uitgespeeld’ worden.
Van de saxophoons zijn vijf verschillende typen in gebruik: sopraan, alt, tenor, bariton en bas. Een saxophoonsectie van drie zal in den regel bestaan uit twee alten en een tenor. Een sax-sectie van vier zal bijv. hebben: 1e en 2e alt, tenor en 3e alt, of bariton, of 2e tenor. Ieder der saxophonisten pleegt buiten zijn hoofdinstrument tevens klarinet en nog één of meer der andere sax-typen