beerde onder het hoesten terug te lachen.
Toen kwam Martje binnen. Wouter schaamde zich dat hij haar even vergeten was; maar veel tijd had hij niet, want waar Martje was, daar moest gewerkt worden, vanzelf.
‘Doe die pijp weg, meneer Kalk,’ zei Martje.
‘Nou kind,’ zei Truus, ‘van mij mag hij roken.’
Dat werd een ingewikkeld probleem voor Wouter. Hij hield de pijp maar een tijdje in z'n hand, zonder er verder aan te trekken.
‘Ik kan wel zien dat jij helemaal opgeknapt bent, moppie,’ zei mevrouw de Bruin.
‘Het is niet goed voor meneer Kalk, mevrouw de Bruin,’ zei Martje, een beetje zachter nu.
‘Jij krijgt een lekker kopje thee en vanmiddag zorg ìk nou eens voor hem,’ zei Truus en daarmee was het incident gesloten.
‘Trek jij maar lekker aan je pijp,’ zei Truus nog, waardoor Wouter uit z'n bevroren houding ontwaakte.
Martje was ingespannen bezig om niet geheimzinnig te lachen, ze werd steeds knapper.
‘Wat een weer hè?’ zei Truus.
En toen gingen ze gezellig met het weer bezig totdat opeens, uit het niets, meneer de Bruin de kamer ingestoven kwam. Ze hadden hem geen van drieën horen aankomen.
‘Wat zullen we nou hebben,’ zei Truus, ‘ik heb visite.’
‘Ik moet jou even spreken,’ hijgde meneer de Bruin, ‘ik heb jou wat te zeggen.’
‘Kan dat niet straks?’ vroeg Truus.
‘Dat badkamertje in Buitenveldert,’ zei De Bruin, ‘dat is van mij!’
‘Jij moest 'ns weten wat of er allemaal van mij was,’ zei Truus en keek naar Wouter. Maar De Bruin hoorde het niet.
‘Je weet toch nog wel, van die professor?’ zei De Bruin, ‘in Buitenveldert, bermuda-beige!’