bijna van zijn kruk, zó schrok hij van zijn eigen gedachte. Het was te laat, Sjef had het gevonden.
‘Weet je wat daar staat?’ vroeg Sjef.
‘Ja,’ stamelde De Bruin.
‘Daar staat Jantje f 200, -, dàt staat daar te lezen,’ zei Sjef en liet het De Bruin zien.
‘Daarom vroeg ik of je misschien even bellen wilde, Sjef,’ zei De Bruin, dankbaar voor z'n eigen inval.
‘Weet je wat ik van jou krijg?’ zei Sjef.
‘Tweehonderd ballen Sjef,’ zei De Bruin.
‘Wat heet,’ zei Sjef, ‘dat óók, maar ik krijg van jou nog 'ns de tering.’
‘Neem een pilsje van me,’ zei De Bruin. Ze zwegen.
Toen stond Sjef op en De Bruin was bang dat hij ging afrekenen, maar in plaats daarvan bewoog Sjef zich met zware stappen naar het telefoontoestel in het hoekje van de tap.
Terwijl hij De Bruin zo aan bleef staren dat deze de ogen erdoor neersloeg, pakte hij de hoorn op. Sjef hield nu het boekje op armlengte voor zich uit en vroeg aan de dame achter de tap: ‘Wat staat daar?’
‘Daar staat,’ zei deze en ze kneep haar ogen ingespannen toe, ‘daar staat... dat kan ik niet meer lezen jongen, als jij zo eigenaardig schrijft.’
‘Wat staat daar?’ vroeg Sjef nu aan z'n nieuwe buurman. Deze pakte de bril van de dame achter de tap, hield hem ondersteboven voor zijn ogen en zei: ‘Ik zie een zeven, een acht, een drie, dan een die ik niet kan lezen en dan een vier en dan een nulletje, dat denk ik tenminste,’ en hij liet het boekje aan z'n buurman zien. Deze nam het over en toen kon De Bruin meelezen.
‘Daar staat een zeven en dàn een acht en dàn een drie en dàn,’ De Bruin haperde, ‘een zes en dàn een vier en dan nog een zes.’
En De Bruin nam een slok terwijl Sjef met één hand een