Sjef trok z'n arm terug, gaf De Bruin nog een pilsje en sloeg aan het denken.
‘Mag ik jou 'ns een vraag stellen,’ zei Sjef, ‘persoonlijk dus?’
De Bruin zei geen ja en geen nee.
‘Hou jij van de natuur?’
‘Wat is dat?’ wilde De Bruin vragen maar hij begreep dat hij Sjefs gedachtengang niet al te zeer in 't ongerede moest brengen.
‘Nou, ik ben er niet gek mee.’ De Bruin drukte het zachtjes uit, je wist nooit.
‘Daar ben jij niet gek mee, tja...,’ zei Sjef, ‘dan wordt het moeilijk!’
‘Hoe dat zo?’ vroeg De Bruin nieuwsgierig.
‘Ach, laat maar zitten ook,’ zei Sjef.
‘Wat had je dan Sjef?’ vroeg De Bruin. Maar Sjef was nèt een praatje begonnen met de dame achter de tap, dus moest hij even wachten.
‘Sjeffie?’ zei De Bruin toen hij eindelijk aan de beurt was, ‘Sjeffie, wat hàd je dan?’
‘Werk,’ zei Sjef, ‘maar ja, je moet ervan houden.’
‘Hoor hem,’ wilde De Bruin smalen maar Sjef ging door.
‘Ik sprak Keessie van de haven,’ zei Sjef.
‘Roetmoppie bedoel je,’ zei De Bruin.
‘En die zei dat ze nog mensen konden gebruiken.’
‘Waarvoor?’ vroeg De Bruin.
‘Schoonmaakwerkzaamheden,’ zei Sjef geheimzinnig.
‘Zie jij mij met een zemelap lopen, Sjef?’ vroeg De Bruin. ‘Zie jij mij met een schort voor?’
‘Nee,’ zei Sjef, ‘bikwerk, weet je wel, tankers, die moeten schoongemaakt.’
De Bruin jankte bijna van de teleurstelling.
‘En wat levert dat nou helemaal op evenzogoed?’ vroeg De Bruin.