Verwonderd keek Thomas op, hij werd toch oud, dat was wel duidelijk.
Martijn keek Suzanne onderzoekend aan.
‘Ja,’ zei Thomas, ‘dat zegt ie tenminste.’
‘Nou, dan is het natuurlijk zo,’ constateerde Suzanne en Martijn knikte bevestigend en keek gespannen naar z'n vaders reactie.
Maar Thomas leek niet te schrikken. Martijn begreep er nu niets meer van. Het zouden toch niet de Alpen geweest zijn, die z'n vader zo frivool gemaakt hadden?
‘Ben je niet kwaad?’ vroeg Martijn.
‘Kwaad,’ zei Thomas, ‘kwaad? Nee!’
‘Hoe kan dat, je zou toch kwaad moeten zijn,’ op jouw leeftijd, had Martijn er nog achteraan willen zeggen maar dat slikte hij in.
‘Nee,’ schudde Thomas en vroeg zich af of de uitleg wel voor Suzanne's oren geschikt was.
‘Waarom ben je niet kwaad op Leo?’ vroeg Martijn nieuwsgierig.
‘Ach,’ zei Thomas, ‘natuurlijk ben ik ook kwaad op 'm, maar 't is zo onbelangrijk in verhouding.’
‘In verhouding met wàt?’ vroeg Martijn.
‘Met al dat andere.’ Thomas was het er nog niet met zichzelf over eens of hij Suzanne wel getuige zou laten zijn, maar Martijn scheen dat geen bezwaar te vinden.
‘Wees nou duidelijker,’ zei Martijn op een ruzietoon.
‘Martijn,’ zei Thomas, ‘je weet dat mama erg ziek was?’
Martijn werd nu wat minder gretig.
‘Ja,’ zei hij timide.
‘En je weet dat ze niet naar een gewoon ziekenhuis ging, zo af en toe?’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Martijn. ‘Schiet nou 'ns op,’ voegde hij er geïrriteerd aan toe.
‘Het was een kliniek,’ zei Thomas.