gaar zo hard uit dat het leek alsof er een vogelpootje brak.
‘Momenteel zit ik in 't zwembad,’ zei Sjef.
‘Oh ja,’ zei Truus die het meteen begreep, ‘Heiligeweg?’
‘En bij de marine,’ somde Sjef op. ‘Daar moet die tussendeur er weer uit,’ wendde hij zich tot De Bruin, ‘die heb jij er nog ingezet toentertijd.’
‘Oh ja,’ zei meneer de Bruin, ‘nieuwe commandant zeker. Vertel mij wat,’ vervolgde hij, ‘zal ik jou 'ns wat vertellen, toen ik 'm eruit haalde toen, winter zesenzeventig was het òf zevenenzeventig.’
‘De marine,’ mengde Truus zich nu ook in het gesprek, ‘'s kijken dat was zevenenzeventig want toen bracht jij de kleine meid nog wel eens naar school.’
‘Zevenenzeventig,’ zei Jan nu definitief, ‘toen ik die deur er inzette, toen had er al eens een deur ingezeten. Gasbetonnen muurtje zat er, ik kon 't zo wegduwen.’
‘Dat komt,’ zei Sjef ernstig, ‘omdat die gozer dáárvoor geen deur wou, zodoende.’
‘Dus nou gaat dat deurtje er weer in,’ constateerde meneer de Bruin tevreden. ‘Had je 't nog liggen?’
‘Wàt, oh dat deurtje,’ zei Sjef, die even afgeleid was omdat Truus' plissé zo opschoof toen ze haar bessen op de kloostertafel terug wilde zetten. ‘Dat deurtje had ik nog bij mij achter liggen.’
‘Goed bekeken,’ zei De Bruin dweperig. ‘Had die kleine rooie het kunnen laten liggen?’
‘Wat heet,’ zei Sjef, ‘ik zeg tegen 'm dit is 't deurtje van de commandant en als jij daar je tengels niet van afhoudt dan zal jij 's wat zien. Nee die rooie is bang voor mij,’ zei Sjef tevreden.
‘Nee, de marine is altijd mooi,’ droomde meneer de Bruin.
‘Mooi werk,’ beaamde Sjef. ‘Wel langzaam van betalen maar als ze zeggen 't komt, dan komt 't. Je moet ze alleen niet vragen wanneer.’