Ze wist dat ze nu verlangde van de anderen haar verkeerd te begrijpen, ze daagde hen uit, haar onverzorgde kleren op te merken en af te keuren, en dat deden ze dan ook.
Dat was niet gemeen bedoeld, daarom had ze geen reden zich tegen hen te verzetten.
En als het dan zo was, als het dan alleen verzet was, waaruit putte ze dan die kracht, vroeg ze zich af.
Nicolette wist het maar al te goed. Anne zou er nauwelijks aandacht aan besteden, wanneer ze zich anders kleden zou, het viel buiten haar maatstaven, ze deden niets af of toe aan de waarden die voor haar golden, en Nicolette begreep het.
Nicolette werd opgenomen in de clan die Anne om zich heen vormde, de meest uiteenlopende mensen die bij haar hun trefpunt vonden, en waar Anne wist niet buiten te kunnen. Nicolette nam een bijzondere plaats in, het was omwille van Anne dat men haar accepteerde zonder meer, zoals Anne iedere nieuweling omwille van zichzelf introduceerde in haar kleine mensenlaboratorium, waarvoor ze zich alleen verontschuldigen kon door de overgave waarmee ze erin werkte.
Nicolette bezat dat wat maakte, dat Anne haar bewonderde, en wist hoe gauw dat te verliezen was, het was een wonderlijk op intuïtie gebouwd idealisme, dat op Anne vooral zo'n indruk maakte omdat Anne's intelligentie, waarmee ze gewend was ieder in haar omgeving de loef af te steken hier niet tegen was opgewassen.
Zorgvuldig ging Nicolette de ervaringen van de laatste tijd voor de zoveelste maal na: wat haar aantrok in Anne, wat haar telkens voor haar deed vluchten, wat was dat ongrijpbare waarover ze zich telkens weer verwonderde?
Was er een werkelijk tastbare ervaring die haar wantrouwen rechtvaardigde, of behoorde de bewondering van Anne tot de uitingen welke Anne voor iedereen had, spontaan, warm en enthousiast.
Terwijl Nicolette het suikerzakje langzaam openscheurde