| |
| |
| |
Wereld van voorbijgangers
Ze hadden niet te klagen, ondanks de kou, of door de kou. Ik zal het toch eens vragen, dacht ze, aan Nel; of aan Rietje, of toch maar aan Nel. Rietje kon zo uit de hoogte doen, vond ze.
Daar kwam er weer een, een vent alleen in een wagen die zachtjes reed, werd een klant, het hing er alleen vanaf van wie. Ik heb nou geen zin, dacht ze, ik sta net zo lekker te denken, dan, hem scherp in de gaten houdend; straks draait ie, bij het Frederiksplein, die wou waar voor zijn geld, gelijk had ie, neem het hem eens kwalijk, zo goedkoop zijn we niet, dacht ze.
Ze zag het zo, dit was Nels type, moeders jongen, hartstikke verwend.
Toch hadden ze gelachen vanavond met eten, Rietje had gekookt, gezellig was het geweest, kaars aan. Riet kon zo gezellig dekken, ze had zich er niet met een makkie afgemaakt, koteletten.
Zie je wel, Nels type, daar gingen ze al. Ze ging maar eens op haar andere been staan, 't was toch maar niks, dat staan, later zou ze zien haar eigen woning te krijgen, beneden de zaak, boven gezellig zitje, radiootje op de schoorsteen, de schoorsteen moest van rooie baksteentjes net als die van Miep.
Jammer dat ze niet zoveel had mogen eten, ze had aanleg om dik te worden, dat kon ze niet hebben, stel je voor net als
| |
| |
haar moeder. Toch eens vragen wat voor gevolg dat had, de kou, ze zou het aan Nel vragen, zeg Nel, zou ze zeggen, zég heb jij last gehad - wat de klanten aangaat - van de kou? Dan zouden ze het fijn gaan hebben over het weer, met Nel kon je zo gezellig praten, tenminste als Rietje er niet bij was, Rietje kon de stemming zo bederven, al was het alleen maar als ze zo zei: Kérels, dan kon je echt horen dat ze de pest had aan het leven. Toch was Rietje een schat, fijn theelichtje had ze toch van haar gekregen op haar verjaardag.
Ben je vrij, hoorde ze naast zich. Dág schat, zei ze gauw, en trok vlug haar sjaaltje recht. Sta ik hier verdomme de hele bisnis to verslapen, dacht ze. Je bent er niet bij met je kop, had Rietje gezegd, dat kost je centen. Ze schoof naast hem in de wagen.
Effe kijke, dacht ze wat voor type, dat kon wel 's niks wezen, of toch wel, ja, dacht ze, vast de eerste keer, och gut, hij was helemaal nerveus, wat een kind.
Ze legde haar hand op zijn knie. Jessis, klamme vlerk had ie. Heb je zin in een borrel? Het betere genre, dacht ze, wel ja, zei ze, 't is er koud genoeg voor. Hij stopte, ze stapte uit, en liet het portier achter zich dichtvallen, terwijl hij het zijne afsloot, ze liep vast vooruit, ze wist waar ze heen zouden gaan. Bij de deur haalde hij haar in. Het café was bijna leeg, in de hoek zat Wil met een dikke kale mof, ze knipoogde, hee, Wil was een beetje teut, de mof gelukkig ook. Waar het een zit kan het andere niet zitten, dacht ze. Hij was haar voorgegaan naar een tafeltje aan de kant. Zal ik je jas ophangen? Nou, nee, ik hou 'm wel aan, het is toch maar voor even, ze had er niet op gerekend, toch stom, met zo iets moet je rekening houden, zei Nel altijd, het komt niet vaak voor, maar het komt voor.
Ach, wat kon het ook schelen. God, wat een ventje, in het licht zag ze het pas goed. U studeert zeker, zei ze. Hij knikte. Zeker nog niet zo lang? Hoe weet je dat? Oh, zei ze, je leert je luikies wel openzetten in het leven.
| |
| |
Net of ik gewoon zit te praten met de werkster, dacht de jongen, ze leek wel wat op de vorige werkster, thuis, enkel veel magerder.
Wat wil je drinken? Cola-tik, zei ze, Ober, twee cola-tik, zei de jongen, twee cola-tik, zei de ober.
Sigaret? Alstublieft, zei ze. Haar doublé armband glinsterde in het vlammetje dat hij haar voorhield. Ik heb toch liever mensen van mijn eigen slag, dacht ze, deze praten altijd zo moeilijk, daar moest je echt bij opletten. Maar ach, het zal wel weer hetzelfde wezen, verloving uit of zo. Evengoed vroeg je je af hoe zo'n griet zo stom kon wezen, dat wordt vast later een bungalow. Ik heb dit nooit gedaan, zei de jongen. Eens moet de eerste keer wezen, zei ze, dat hoef je me trouwens niet te vertellen schat, dat zie ik zo.
Dat was eigenlijk al te veel. Riet, zei altijd: bij types van een ander slag, alleen maar ja of zo zeggen, zo weinig mogelijk.
De ober zette de glazen neer, de jongen keek of de ober het zag, er viel niets op zijn gezicht te lezen dan een grenzeloze onverschilligheid. De jongen dronk direct zijn glas leeg en bestelde een volgend; hij voelde zich draaierig worden, gauw al, dacht hij ik heb de hele dag nog niet gegeten. Hij keek naar de vrouw tegenover zich, hoe oud zou ze zijn? Hoe oud ben je, vroeg hij?
Dat vraag je niet, zei ze, alsof ze een klein kind verbood. Het zal wel zo iets van zesentwintig zijn, dacht de jongen. Toen ging ie vertellen. Ze pakte een sigaret uit zijn doosje, verstrooid gaf hij haar vuur, het bleek dus te kloppen.
Riet had gezegd; als ze gaan praten kun je er rustig een nemen, niet eerder, vóór die tijd is het beter niet te vragen ook.
Rietje was toch lang niet gek, misschien was Rietje slimmer dan Nel, maar toch kon je met Riet niet zo fijn praten.
Waar had ie het nou over? Z'n ouders zeker, ja dat zal wel, hij moest altijd voor elven binnen zijn, terwijl de anderen, ja, dat moesten zijn ouders wel zijn. Wat een kind, dacht ze, toch
| |
| |
vertellen morgen, bij de koffie, ik wou dat ie een beetje opschoot, op zo'n manier kon ie nog wel 's te weinig poen bij zich hebben ook, en naar de rest kon je fluiten, toch even kijken straks, als ie afrekent. Misschien moest ie nog met de trein ook, verdomme als ze nou ook opgelet had, had ze het natuurlijk geweten, en nou kon ze niet meer vragen ook. Toch had Rietje gelijk ook nog, jij hebt je kop er niet bij, dat kost je centen. Al had ze het niet aardig gevonden van Riet, Nel had ook gezegd, toe Riet, hou nou 's op, ga nou weer geen ruzie zoeken.
Vanzelf legde ze haar hand op de zijne, hij scheen het prettig te vinden, hij begon vlugger te praten. Ach Jezus, die meid had 'm belazerd, snap je nou zulke idioten, wat was er nou op zo'n jongen aan te merken. Misschien dat ie een beetje kinderachtig was, die grieten hadden ook voor geen stuiver geduld in der donder, die gooiden alles maar hup in de vullesbak.
Moest je nou kijken, tranen in zijn ogen had ie ervan. Ze voelde zich gewoon kwaad worden, die rotmeiden, moest je nou zo'n jongen zien.
Ach schat, zei ze, trek je er niks van aan, je heb het nou toch lekker?
Hij knikte en nam een slok, hier, neem een sigaret en laat 'r barsten, wou ze zeggen, maar ze herinnerde zich nog net dat ze het erover gehad hadden, dat je dat niet moest doen. Want als ze om zo'n troel zitten te janken, dan mag je er geen woord kwaad over zeggen had Wil toen nog gezegd. Hee, hoe zou ze het maken, Wil, dalijk effe omkijken. Toch was zo'n mof betere bisnis dan zo'n jonkie die met een klein zakcentje van zijn Pa rand moest komen.
Wat gaven die ouders die kinderen toch weinig, ze hadden centen zat en ze lieten ze maar verrekken in zo'n grote stad. Zij zou het even anders aanpakken straks, alles wat ze had, konden ze krijgen, hier zou ze zeggen, pak an, en hou je waffel tegen je vader, maar studeren, en niet naar de hoeren.
Gek he, dacht ze, dat zou ik toch niet willen. Verrek, Wil
| |
| |
was al weg, helemaal geen erg in gehad, zij moesten ook maar eens opstappen.
Zullen we lekker naar huis gaan, vroeg ze, hij knikte.
Ze wenkte de ober, meneer hier wou betalen.
De jongen zocht naar zijn portemonnaie.
Ze keek toe, hij had gelukkig genoeg, verdomme, natuurlijk, het is de auto van Pa, dacht ze, hoe kan ik zo stom zijn van die trein te denken. Even later zaten ze in de wagen, ze sloeg haar arm om zijn hals, lekker rijen in de stad, ze zou hem maar een paar blokkies om laten toeren, hij had toch niks in de gaten, hij zat maar te teuten over die meid, hoe heette ze ook weer. Christien of zo iets, of Jozien, of Francien, wist ze veel, leuk waren die lichtjes toch.
Ze stonden voor de deur, hij boog zich voorover en keek naar het huis. Ik wou afrekenen zei ie opeens. Wat krijgen we nou, vroeg ze.
Ik ben moe zei de jongen verontschuldigend. Nou, zoals je wilt zei ze.
Hij gaf haar het geld, ze stond op de stoep; bedankt zei ie. Zal je het niet aan je mammie vertellen, mompelde ze terwijl ze naar binnen stapte. Wat zou ze nou doen: nog effe staan, of lekker naar bed, gezellig het boekie uitlezen?
Als je zelfstandig blijven wil, had Riet gezegd, dan zul je moeten werken.
Ze liep naar buiten en ging op het hoekje staan. God, het was toch niks, dat staan.
|
|