wij wisten het al, wij hadden de opdracht hem de groeten over te brengen van zijn vrienden uit Nederland. Het is alsof ze praat over toeristen, vreemdelingen zoals wij, een beetje misprijzend, maar trots toch dat ze hierheen gekomen zijn.
Een paar dagen later klopten we aan, we komen u de groeten brengen van... Kom binnen zegt ze, en laat ons in een ruime, goedingerichte kamer, schilderijen, tegels, boeken, en onwillekeurig zoeken we naar de plaats van de kachel die leeg is. Ze biedt ons aan te gaan zitten, haar man komt zo.
Breed, blond, blauwe ogen, een stoere Fries, waarom hier?
Hij moet zwaarder geworden zijn de laatste jaren, het begin van een buikje komt nietsontziend over de taille van zijn broek.
Wij voelen ons onwennig, verlegen, zijn ze blij ons te zien, of willen ze niet aan ons herinnerd worden?
Tot zijn vrouw weer terug is in de kamer. Zij vraagt en vraagt, waar we wonen, of die en die winkel er nog is, dat huis en die straat, welk werk we doen.
Hij vertelt over Corsica, waarom het goed is hier te wonen, en al te graag hadden we geloofd in zijn beeld van zachte dromerige tevredenheid. Daarna gaat hij verder over de vele Hollanders die hier wonen, en waarmee ze vaak samen optrekken. Wanneer gaan jullie terug, vraagt hij, volgende week? Ah, lacht ie, en jullie hebben de boot nog niet besproken? Nee, zeggen we. Dan is er geen sprake van dat het jullie lukken zal, die boot is afgeladen. We dwalen af van het onderwerp, en zoeken naar mogelijkheden om het gesprek op gang te houden. De vraag waar we met onze gedachten omheen cirkelen, durven we niet te stellen. Waarom bent u naar Corsica toegegaan? Wetend dat dit zou verraden dat we niet geloven dat het vrijwillig zijn zou.
Hopeloos zoekt hij ons te overtuigen van zijn onafhankelijkheid, maar de nadrukkelijkheid ervan maakt ons te verlegen