Bloementuin
De zon schijnt op het hoofd van Mr. Lafaillette uit Parijs; op het hoofd van de school voor christelijk lager onderwijs in Kopenhagen, op het havenhoofd in Scheveningen en op het hoofd van de haven in IJmuiden, dezelfde zon.
De biervaten ruiken naar bier, de paarden naar paarden; de mensen naar mensen, de dominees naar kerken.
Er worden mensen geboren, honden gaan dood, de wereld draait.
De kamer van Willenka Lanoix draait en de geraniums voor haar kleine tochtige vensters vatten kou.
Geen dag gaat voorbij of ze vraagt zich af of ze niet vergeten heeft ze water te geven, geen dag gaat voorbij of ze merkt dat ze het al gedaan heeft.
Haar man komt thuis, haar man gaat weg, hij eet, hij werkt, hij slaapt, hij eet, hij gaat hij komt.
Mijn man, hoort ze zich zeggen tegen de melkboer, haar melkboer is zomin van haar als haar stoel, haar tafel, haar bed, als zijzelf, als haar man, denkt ze.
Het valt haar moeilijk daaraan te wennen, zij vraagt zich ook wel af of het zin heeft daar moeite voor te doen.
Dan vervalt ze weer in de gewoonte, waarvan het de gewoonte is dat de meesten erin vervallen. De kinderen, het eten,