| |
| |
| |
Een avond is voldoende
Nu het dan zover was en Richard in mijn kamer op mij wachtte, en alles anders ging dan ik me had voorgesteld, nu deed ik met tegenzin de jurk aan waarop ik mij verheugd had.
Zelfs voelde ik me het slachtoffer, ik vervloekte de mode, de naaldhakken, de handschoenen, en liefst was ik door de achterdeur vertrokken.
Tot ik weer dacht aan Richard, en hoe ik me had voorgenomen hem te zullen ontvangen. Gekleed, gekapt, klaar om weg te gaan zou ik hem binnenlaten, koffie inschenken.
In plaats daarvan lagen de kranten waarin ik te lang had zitten lezen verspreid door de kamer, en zat ik met een nijptang een ontwrichte ritssluiting te repareren.
Toen ik Richard van mijn planner vertelde lachte hij vertederd, daar was geen regen toe, geen enkele. Ik had geen zin, ik voelde me lamlendig, een nietsnut die zo hypocriet is, dat hij niet eens enthousiasme op kan brengen, wanneer van hem gevraagd wordt het te zijn.
Ik liet mijn jas thuis, zodat het restje zelfvertrouwen dat mij overbleef, meegenomen werd door de felle wind en de regen die tussen twee duintoppen door over het smalle pad joegen.
Bij de ingang wachtte de voorzitter ons op en vroeg of wij
| |
| |
het gevonden hadden, ik werd voorgesteld aan zijn vrouw, gewogen en te licht bevonden.
Ik rangschikte daarop alle gasten onder het type voorzittersvrouw en liet hen begaan, ook als ze niets deden.
De ruiten van het paviljoen, waarvan het uitzicht op de zee het hele interieur behoorden te vergoelijken waren beslagen. De stoelen schenen voortdurend naar de beslagen vensters te knikken alsof ze zeggen wilden: het gaat niet om ons, maar die daarachter is de schuld van alles.
De gasten wisten van tevoren al waar het om ging, zij hadden hun donkere kostuums en cocktailjurken ervoor aangetrokken.
We knikten elkaar toe en vroegen daarop onze partners naar wie we geknikt hadden. Daarna keken wij, nadat deze uitlegden welke functie de betreffende figuur in het verenigingsleven vervulde nog eens, en knikten opnieuw.
Terwijl wij rondom de kachel zaten en ik het onbehaaglijke gevoel kreeg dat mijn haar in de war zat, voelde ik een plotselinge loomheid als een gordijn over mijn gedachten vallen, de wijn maakte me warm, ik lachte Richard toe en keek de zaal in op een manier die geen verplichtingen scheppen kon, en ook de anderen niets vroeg.
Richard zat achterovergeleund en keek gespannen naar de ingang, hij hoorde niet hoe iemand vroeg of de plaats naast hem bezet was en keek verbaasd op toen de man hem op de schouder tikte.
Langzaam dwaalde ik af, en keek naar de deur. In de ingang stonden Roelien en Philip. De wind scheen te zijn gaan liggen, de regen was opgehouden. Roelien zag me en ik deed alsof ik haar niet opmerkte. Hen verwelkomen betekende de zaal doorkruisen, en het idee deed me mijn stoel vastgrijpen van plotselinge angst.
Vanavond ging het om ons vieren, het feest was een potsierlijke uitvinding van de vereniging die voor ons doel gebruikt kon worden.
| |
| |
Ze kwamen binnen, Roelien voorop, zeker van zichzelf, Philip achter haar aan, te druk met zichzelf dan dat hij zich bedenken kon dat anderen aandacht aan hem besteden zouden.
We begroetten elkaar, hoe gaat het, hoe gaat het, zijn jullie nog weg geweest met de Kerst? Ga je nog halve dagen werken Roelien? Je komt aan zoveel dingen niet toe, je bestaat alleen maar uit werken en slapen, zei Roelien. Philip wil het niet meer hebben. Wat wil Philip wel hebben, vroeg ik me af. Het is koud, je kunt de snelbus niet meer krijgen als je alleen 's middags werkt, en de ochtend, daar heb je toch niets meer aan, want je staat later op.
Wie van jullie had vroeger op moeten staan, vroeg ik me af. Wat ben ik hard, dacht ik, waarom? Denken zij nu hetzelfde van ons?
Philip zei ook nog dat hij het niet hebben wilde, Roelien zag er veel te moe uit. Wat is er tussen jullie, dacht ik, Richard, die mij uitnodigde omdat hij wist, dat ik niet bindend zou zijn voor zijn ontmoeting met Roelien, dat bedoelde hij toch met dat begrip voor de dingen, dat hij me toemat.
Alles ging volgens plan. Roelien en Richard leidden de conversatie, Philip en ik praatten met elkaar met hun beider goedvinden, waren wij dan werkelijk gevaarlijker?
Richard en Roelien wisten elkaar veel te vertellen dat ons boeide, wij zochten ook iets te zeggen, maar keurden al het bedachte af omdat het ons zo bedacht leek.
De zaal werd voller; klam en warm klonk het geroezemoes van stemmen, flarden gesprek klonken op uit die donzen deken. Niemand schonk aandacht aan ons. Kleuren vermengden zich, de wijn, de glimmende draden van hun jurken. Af en toe schrok ik op door het lachen van Richard en Roelien, ze amuseerden zich.
Achter Richards ‘gezellig hol hier’ hoorde ik: ‘ik wil je hebben’, en achter Roeliens ‘zalige wijn’ klonk: ‘Waarom zegt Philip niet dat het niet mag, net zoals hij het niet goed voor me
| |
| |
vindt hele dagen te werken’. Dan, overslaand naar de uitdaging, steeg het peil van hun conversatie, hun opmerkingen werden geestiger, soms zelfs briljant, en meer vervuld van die zoete pijn, die misschien wel leven is. Ik keek toe hoe het te laat ging worden voor Philip en Roelien die avond, en hoe ik daar al dichter en dichter bij betrokken werd.
Richard vroeg Philip of hij met Roelien mocht dansen. Philip stemde niet gretig genoeg toe om Roelien het plezier daarvan te ontnemen.
Langzaam stierven hun stemmen de dood van alle anderen, in die zaal voor ons. Philip en ik bleven over, wij en de zaal vol dansmuziek voor mensen die niet willen toegeven dat ze niet dansen kunnen.
We keken elkaar aan, en Philip vermeed naar Roelien om te zien, we zeiden niets, er was niets te zeggen vonden we.
Ik wachtte tot Philip zou gaan praten, Philip wachtte op mijn aanmoediging, zelfs die wilde ik hem wel onthouden als het kon.
Laten we weggaan, zei hij opeens, ik voelde me bang worden. Waarom, vroeg ik, waarom een drama als we met een melodrama kunnen volstaan?
De muziek hield op, Richard en Roelien kwamen terug, ze gingen zitten en plaagden elkaar, we voelden ons oud en saai en niet wijs en verstandig zoals we dat behoorden te zijn volgens Philip en mij.
Philip vertelde mij over zijn werk, het was boeiend, zei hij. Ik dacht hoe hij vroeger zijn werk minder boeiend maakte dan het was, en nu het omgekeerde deed.
Moet ik je geloven? Even keek hij verward. Nee, zei hij toen, nee, als je wilt niet.
Roelien keek hem van opzij aan, trots, en helemaal klaar om die trots te laten varen tegelijkertijd, en toen hij te laat naar haar opkeek, verdween zij opnieuw met Richard in de zaal. Het werd stil, Philip noemde mijn naam, zuchtte, en wist dat wij beiden dachten aan die kleine zolderkamer, het overhemd
| |
| |
dat boven de wastafel te drogen hing, de lelijke schemerlamp, de lelijke sprei, de lelijke tafel, het te kleine bed, en de te grote stoel, alles.
De stad was tochtig, de mensen klampten aan de warmte van hun eigen lichamen, handen in de zakken, het hoofd binnen de kraag getrokken. Alsof ze de kou niet uit wilden dagen en zo onopvallend mogelijk aan haar voorbij wilden gaan.
De restaurants waren dampig, verlovingen gingen uit die nacht, vooral die, die nooit aan waren geweest.
Ik kwam de kamer binnen, hij kuste me en deed me pijn, hij was te wild, te nerveus om de warmte te kunnen geven waarvoor ik kwam.
Ik had niets te bieden, ik voelde me als iemand die een te klein cadeau heeft meegebracht.
We gingen zitten, hij greep me bij de arm, duwde me op het bed, de warmte deed me rillen, ik liet hem begaan, als een dier dat het andere zoekt om zich zelf te vinden gingen we vender, en nog bleek het niet genoeg.
Laat me, vroeg ik, laat me weggaan, hij hoorde me niet, langzaam kwam een gevoel van walging in me op, langzaam spanden mijn spieren zich en werd ik sterker dan hij. Hij bleef ineengedoken zitten, ik streelde troostend zijn haar, hij begon moeilijk en stotend te snikken, 't klonk als het geluid van een hond die zachtjes blaft, fluisterend vroeg hij me dat te vergeven wat ik hem niet kwalijk kon nemen. Verlaten en wanhopig zocht ik bij mijzelf waarom ik dan niet boos zou zijn. Duizend boeken, verhalen van anderen in zelfde situaties schoten door mijn hoofd en steeds herinnerde ik me opnieuw hoe de vrouw gekrenkt naar buiten behoorde te lopen, het had geen zin. Ik weet niet meer hoelang wij zo zaten, ik wist alleen dat het te lang moest zijn geweest, dan dat hij het nog zou kunnen vergeten. Te lang dan dat we er niet naar terug zouden verlangen.
| |
| |
De stemmen van Roelien en Richard klonken nu vlak naast ons, te nadrukkelijk was hun plezier. Philip wilde niet horen, we wentelden ons als dieren in onze herinneringen. Philip zette Roelien op het spel om daarmee door te mogen gaan.
En ik, dacht ik, hou ik hem tegen? Is dat dan mijn manier van weglopen?
Wie mij de beledigde onschuld had geleken, die met opgeheven hoofd na een diepe belediging het huis van haar minnaar verlaat, werd nu, ondanks zichzelf voor mij een heldin.
Goedkoop was het, dacht ik nog, maar dit wordt duurder.
Was het toevallig dat ik mijn gedachten zo een vrijheid gaf, was dit alles niet om de tijd zo schuldeloos, zo ongemerkt mogelijk voorbij te laten gaan?
Nóg dansten Richard en Roelien vlak bij ons, nog zag ik haar angstig opkijken over Richards schouder naar Philip.
Philip zag niet, Philip zat ineengedoken en Roelien wist wat dat betekende. Zij had hem immers geleerd rechtop te lopen, zelfs hem of en toe de kinderlijke doelloosheid van zijn handen te doen vergeten, zelfs zó, dat hij gevat en vriendelijk kon praten met mensen die hij niet kende, iets wat Philip nooit gekund had, waartegen hij zich zelfs verzette. Roelien zag al haar werk van hem afgegleden, en ik keek toe hoe zij opeens luidruchtig en charmant werd en haar gezicht zich verhardde tot een lach, waarin de laatste tranen werden weggeslikt.
Zonder schaamte, zonder enige deelname dacht ik hoe dit ene moment plaats voor zich zou inruimen in haar hart, misschien altijd blijven zou als kleine, alleen voor hen die haar liefhadden zichtbare trek om de mond. Dit zou een van die verwondingen zijn die zich later zouden omvormen tot een van de vele blinde vlekken waarmee ieder als onuitwisbare tekenen van een volvoerd leven afscheid zal moeten nemen.
Zonder me te bekommeren om de kosten hiervan die op mijn rekening zouden komen voelde ik mij behaaglijk met de hoofdrol die Philip mij toebedeelde alleen te zijn.
| |
| |
Roelien legde haar armen om Richards hals, ik zag zijn verwondering, en daarop zijn gretig toegeven. Weldra zeker van zichzelf gleden zijn handen langs haar rug af. Zij, de ogen gesloten liet zich met hem meevoeren, weg van Philip, weg van wat ze gewild had, Roelien deed afstand van het haar onbekende.
Philip zweeg, zijn adem werd lichter dan zoëven. Hij keek mij aan, op zijn gezicht stonden een weerloze overgave aan zichzelf en een ontkennen van de tijd die voorbijging te lezen. En ik beantwoordde die blik met een zelfde ontkenning van wat hem mij een half jaar lang deed vergeten.
Het was niet helder, het had niets met leven te maken, zoals het behoort bij zoete meeslepende wreedheid.
Wij lieten ons wegvoeren op de wandeling naar nergens, waarvan de terugkeer onherroepelijk is maar waarvan het genot niemand bekend is die het pad niet kent.
Wij zouden ieder die ons het beeld zou hebben voorgelegd tegengesproken hebben, wij zouden door zijn verdraaiing en vervoering heengeluisterd hebben en hem gewaarschuwd hebtoch wakker te worden, anders...
Voor ons was er geen anders, wij liepen buiten en werden opgenomen in het wilde geluid van de zee; de vlagende wind die ons het dikke zoute water in kleine stuivende druppels op het gezicht deed spatten. Wij zeiden niets, bij alles wat we te zeggen hadden legde de wind ons het zwijgen op.
Veel te behoedzaam waren wij, dan dat wij haar de kans zouden laten, binnen te dringen in ons land.
Wij liepen, elkaar zwaar en sterk omarmend, het strand op. Philips jas om ons heengeslagen voelde ik de warmte van zijn arm om mijn schouders.
Hoe vrij waren wij, dacht ik, Philip merkte niet hoe ik op mijn tenen moest lopen omdat het zand geen verdere ruimte in mijn schoenen voor mij overliet.
De kou begon langzaam vat op ons te krijgen, Philip rilde
| |
| |
en stelde voor bij een verlaten strandtent naar binnen te gaan. De eigenaresse toonde zich niet verbaasd, het kwam meer voor dat laat in de avond twee kleumende mensen warmte zochten in haar paleis, en dankbaar haar koffie, afgietsel van die morgen van haar dronken.
De wilde, vrolijk bedoelde bloemgordijnen wapperden nu triest en verlaten voor de tochtende ramen.
Op de grond lag zand, in het midden was een open stuk dat rechtstreeks naar de toonbank leidde, waar allerlei snoepgoed te koop was.
Wij zochten een tafeltje aan het raam en gingen zwijgend tegenover elkaar zitten.
Dat wat in de feestzaal zojuist geen aanmoediging had behoefd, eiste nu dat wij praatten. Voorzichtig wikkend en wegend zocht ik naar woorden; Philip schoof ze me moeiteloos toe...
Philip praatte over kiezen en delen en gekozen worden, en dat wat wij nu samen beleefden zijn waarheid was...
Hier golden geen andere beloften, dan die welke je aan jezelf verplicht bent, die welke je niet ontrouw worden kon.
Ik luisterde, kon geen woorden vinden die in tegenspraak waren met Philips rücksichtsloze God, die zo vernietigend veel op de mijne leek, maar hem toch niet was.
Hier gold geen norm, geen moraal, geen ander mens dan die waarmee je zoveel affiniteit hebt, dat het overige deel te verwaarlozen valt.
Ik dacht aan Roeliens gezicht zoëven, en het maakte me week en schuldig en langzaam voelde ik warmte in mijn hart komen en ogenblikkelijk daarna de trots rechtvaardig te zijn ook al was het te laat.
Mijn stem kreeg voor het eerst deze avond diepte, ik hoorde het met welgevallen, dat viel niet te ontkennen, meer nog toen ik zag dat Philip langzaam, langzaam wakker werd en zijn blik mij losliet om zich vast te hechten aan het kille plastic, dat het
| |
| |
tafeltje bedekte. De koffie werd gebracht, de tafel wankelde en koffie klotste zachtjes over de rand van de te voile kopjes.
Ik nam de suiker uit de verpakking en deed melk bij de koffie, schoof Philip zijn kopje toe waarin hij gedachteloos begon te roeren. Het is jammer, zei ik, dat je me juist nu niet toestaat nee tegen je te zeggen. Philip het is niet jouw schuld, ik heb mijn kans gehad, mensen kunnen elkaar alles verbieden.
Hoe bedoel je, vroeg hij, bedoel je mij, en wat ik van je wil? Zijn gezicht veranderde als dat van een in slaap gevallen reiziger die wakkerwordend merkt dat zijn koffer is omgevallen en hem nu haastig overeind zet. Wat je zojuist zei, zei hij toen, dat sloeg toch op jezelf? En als je dat dan vindt, durf je het dan niet te aanvaarden, ben je zo bang voor jezelf? Als ik niet doe wat jij wilt, ben ik dus bang voor mezelf, zei hij.
Hij keek me aan, wat verlegen, met gespeelde teleurstelling.
Even was het stil, en toen zei Philip: Jij bent dus ook veranderd, jij bent niet meer degene die toen bij mij binnenkwam, jij bent net zo doordeweeks geworden als ik?
Misschien wel, zei ik. Hij keek me aan: we hoeven ons toch niet alles af te laten nemen, ik hoef dat toch niet te laten doen, ik hoef er zelfs Roelien niet door te verraden.
Je doet het al, zei ik.
En jij gaat vrijuit?
Nee, zei ik, evenmin. Dan is dit toch anders, niemand vraagt ons om in de gevangenis te gaan voor een God zonder gezicht. Wie kan ons daartoe dwingen? Weet je wat Roelien nu doet, en waarom? Hij verschoof zijn stoel, ging rechtop zitten en zei: Roelien is weg met Richard.
Om wie, vroeg ik.
Om ons, zei hij.
Wiens schuld is dat ?
De onze; waarom ben je zo, laat je me in de steek?
Ik wist geen antwoord, moest ik nu zeggen, omdat ik alleen ben? Ik zei het.
| |
| |
Even wilde Philip nog terug, even dacht hij zijn kans te grijpen.
Toen stond hij op, rekende af, en we stonden opnieuw buiten.
Ik voelde me angstig, wilde hem vasthouden, maar hij duwde me terug, en holde bijna vooruit. Ik begon langzamer te lopen, hij wachtte even, het duurde te lang, toen liep hij door, en ik zag hem in de verte de deur ingaan.
Moeizaam liep ik hetzelfde pad, toen ik binnenkwam waren al veel gasten weggegaan, achterblijvers zaten wat aangeschoten in groepjes te praten.
Philip liep op me toe, gehaast, nerveus. Ik zal je naar huis brengen, ze zijn weg.
Een ogenblik later suisden we langs de bochtige weg.
Denk je dat ze thuis zal komen? Misschien niet vandaag, maar morgen zeker, hoorde ik mezelf zeggen.
Toen stonden we voor mijn deur, ik stak de sleutel in het slot en Philip keerde zich naar mij toe en veegde onhandig mijn tranen weg, weifelde even, stapte in zijn wagen, en verdween nog voor de deur achter me in het slot was gevallen.
|
|