Koninkrijk
Het jaar is stil, en langzaam gaan de dagen, niemand is bang, en overal is licht.
De wereld slaapt, en dekt de laatste regenvlagen, onder de mantel van een vergezicht.
Maar hij loopt hier, en niemand die hem toelacht, en niemand die hem goedenmorgen zegt; want ieder die hem ziet, vertelt hem hoe zacht het is te slapen op het kussen van het recht.
Hij gaat verdwaasd door al die lege straten, en ziet het brood, het brood dat steen geworden is, gelaten kijken naar zijn eigen dood. Zolang er een is die de weg nog loopt te vragen, zolang er een is die de weg niet weet, is er geen recht op zulke lichte dagen, is er geen recht dat iemand hem vergeet.
Hij kan er duizend wakker maken, die slapen in een al te lichte droom.
Dan moet die wereld weer opnieuw ontwaken, en dan is alles weer gewoon.
Dan gaan opeens de trams weer rijden, en kerken worden opnieuw ingericht, en ieder mens heeft weer zijn etenstijden, en ieder mens krijgt dan weer een gezicht.
En alles samen gaat weer leven heten, en 't steen verandert weer in brood, en iedereen is alles weer vergeten, er is weer leven, en er is weer dood.