Zondag
Als gesmolten teer wrong de zondagmorgen zich door de kieren van de vensters.
Het geluid van kerkklokken walmde de kamer binnen.
Op straat klikten de hakken van de kerkgangers, Gods paying guests in pas gestoomde kleren.
Straks zal de koffie klaar staan en zullen zij rondom hun kloostertafels zitten, terwijl zij hun eigengebakken appeltaart eten, en praten over appeltaart zoals alleen volwassen dat kunnen.
Zij zullen hun kinderen verbieden met de schoenen op de stoelen to zitten en zij zullen ze verbeteren wanneer ze niet met twee woorden spreken.
Straks, als ze uit de kerk komen, straks en over honderd jaar, als de appeltaarten al lang niet meer in de mode zijn.
De zondagmorgen tikte voorbij, regen klopte aan, en God die alles het beste weet, doet haar walgen van zijn schepping. Misschien alleen omdat ze ook zo graag naar de kerk wilde, en in een van die pluchen stoelen had willen praten over alles en niets, en niets, en niets.
Vals kwam de zon achter een wolk vandaan, zij voelde hoe het licht kringen schilderde onder haar ogen.