‘Die willen niet.’
‘Dat zal wel ja, maar 't zal toch moeten.’
‘Ik meen, die willen niet in bad.’
‘Dat kan wel zijn, maar ze gaan niet vuil naar boven,’ zegt ze en veegt zich de handen schoon aan de schort.
Maar Tobias maakt geen aanstalten naar boven te gaan en laat zich vallen op de keukenstoel.
‘'t Is mijn schuld,’ zegt hij, ‘ik had dat voor kunnen zijn’ - pet inde handen.
‘Wat zullen we nou beleven,’ zegt ze.
‘Zij is gestikt wél, is 't niet zo?’
‘Dat had te lang geduurd ja, dat is alles.’
‘Die was te zwak om goed genoeg te persen.’
‘Nou moet jij mij goed horen, denk jij dat ze daarmee geholpen is, dat jij hier zit te tobben? Allez, het gaat haar al slecht genoeg zou ik menen,’ en ze kijkt hem zo kwaad aan als ze koffie voor hem neerzet, dat hij die niet goed aan durft raken.
‘Drink op, straks is ie koud, en dan naar boven. Kom aan, Tobias,’ zegt ze dan, ‘kom aan, de Belle die schaamt haar eigen goed genoeg, daar heeft die jou niet voor nodig,’ en nou durft hij weer niet opkijken, omdat ie wel eens kon gaan janken. Hij had het even zo goed wel kunnen doen want nou jankt ie toch.
‘Maar,’ zegt ze, ‘maar,’ en dan veegt ze zich zelf de tranen uit 't gezicht met de punt van de schort en gaat ook aan de tafel zitten. ‘'k Weet best wat of jij denkt,’ zegt ze, ‘dat weet ik goed genoeg, maar