toch gezegd. Of hebben jullie toch...? In het geheim? Wat iedereen van jullie zegt? Ik had het kunnen weten,’ zegt Thijs. ‘Ik ben stom geweest. Ik had het kunnen weten.’
‘Teleurgesteld?’ vraagt Judith. ‘Is dat het? Liefste wens en mooiste plicht tegelijk? Groot feest vandaag? Judith redden? En je was niet eens jarig? Weet je aan wie jij me doet denken?’
Maar Thijs lijkt er niet nieuwsgierig naar.
‘Aan mijn moeder, jij lijkt sprekend op mijn moeder: jai moet niet vergessen Judith, dat der Nathan een hele goede partei voor jou sein zou, na alles wat jij gedaan hat.’
‘Je bent naïef.’
‘Daar hadden wij het vanmiddag ook nog over toevallig. Maar je vergist je. Wat jammer, wat zonde! Je had vast graag een maagd gered.’
‘Judith,’ roept hij, alsof ze in slaap is gevallen en hij haar wakker moet maken. Dan wordt er op haar deur geklopt: ‘Wil het bezoek onmiddellijk vertrekken,’ zegt de hospita.
‘Je hoort het,’ zegt Judith, ‘tenminste één die 't doorheeft,’ en ze lacht. Dan loopt ze naar de deur, gooit die open en zegt ‘rot op’ tegen de hospita.
‘Het werkt,’ zegt Judith, als ze haar de trap af horen gaan, ‘dat had ik eerder moeten weten.’
Thijs zit met de handen voor zijn gezicht.
‘Judith wil niet gered worden, zeg dat maar tegen je vader. Judith wil niet gered worden, want ze is al verloren,’ en ze zwijgt.