gooit, zodat die tegen de tafel met de lampetkan dreunt.
‘Allez, terug,’ zegt de buurvrouw, ‘wij kunnen jou hier nog helemaal niet hebben, is 't niet Belle?’
Belle ziet er precies zo uit als wanneer ze aan de weck is geweest op een hete zomerdag, denkt hij, maar ze lacht er ánders bij, heel anders, en naast haar bed liggen de papieren manchetten van de dokter en zijn boord.
‘Een zoon,’ zegt de dokter en hij staat er zijn handen bij af te drogen alsof hij alles zelf heeft gedaan.
‘Kijk,’ zegt de buurvrouw en zij houdt er een rood en gekreukeld naakt biggetje bij omhoog, ‘bèh.’
‘Is die van ons, Belle?’ vraagt Tobias.
‘Ja,’ lacht Belle, ‘dat is de onze,’ en dan ziet hij pas hoe ze het laken over haar onderlijf heen hebben geslagen, opdat hij niet weten zal wat er met Belle gebeurd is.
Nooit meer, denkt Tobias, zo is 't genoeg geweest en hij heeft het gevoel alsof hij haar geslagen heeft, tot bloedens toe, dat ziet hij ook.
‘Kom straks maar terug,’ zegt Belle, ‘da's beter.’
‘Ga water halen,’ zegt de buurvrouw en Tobias wordt de slaapkamer uitgeduwd.
‘Maar alles is goed?’ vraagt hij nog.
‘Heel goed,’ ze duwt hem in z'n rug en daarna krijgt hij de onderkant van de deur tegen zijn hiel. Dan staat hij weer in de keuken en hij hoort en ziet alles opnieuw, tot hij weer weet dat er water moest komen.