Zeeuw,’ zei Arnold. ‘Wij hebben er echt niet om gevraagd.’
‘Ach wat,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘malligheid, kom pak in die duitjes.’ En mevrouw De Zeeuw wilde elk een pakketje in de hand stoppen. Maar nu stak ook Mattheus zijn hand niet meer uit.
‘Zal ik eens thee inschenken?’ vroeg Mattheus.
‘Kijk,’ zei Arnold, ‘uw zoon heeft ons hiertoe gedwongen.’
‘Rosa bedoel je,’ zei mevrouw De Zeeuw opeens scherp.
‘Rosa,’ gaf Arnold toe.
‘Jullie gedwóngen. Hoe bestaat het. En je liet je dwingen? Jullie lieten je dwingen door dat spook zonder mij erin te kennen. Oh,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘wat vallen jullie me vreselijk tegen, vreselijk. Je hebt je laten overdonderen. Hoe is het mógelijk,’ en ze wierp de handen ten hemel. ‘Mij blijft ook werkelijk niets bespaard.’
Arnold probeerde zo meelevend mogelijk te kijken. Mattheus knipoogde hem bemoedigend toe. ‘Mijn zoon wist daar vást niets vanaf.’
‘Oh jawel,’ zei Mattheus, ‘hij wilde het juist.’
‘Je vergist je,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘jullie kennen hem niet eens.’
‘'t Is toch die donkere meneer met die blindedarm?’ vroeg Arnold.
‘Dat doet er nu even niet toe,’ vond mevrouw De Zeeuw. ‘Zo, nou zeg, jullie laten me wel even schrikken. Enfin, afgelopen uit,’ herstelde mevrouw De Zeeuw zich: ‘Ik koop een aandeel.’
Mattheus wilde verontwaardigd antwoorden. Maar gelukkig was Arnold hem voor: ‘Dat vind ik ontzéttend lief van u.’
‘Kijk eens aan, dan zijn we allemaal weer tevreden,’ zei mevrouw De Zeeuw.
‘Maar het hoeft echt niet,’ vervolgde Arnold. ‘Heel lief van u, ontzettend hartelijk, maar...’