‘Rijd je mee?’ vroeg Hugo.
‘Nee meneer ik ben op de fiets,’ zei Ernest. ‘Dag mevrouw,’ zei hij door het raampje. Wiesje knikte hem toe.
‘Ik doe het hek wel dicht.’
‘Tjonge jonge,’ zei Hugo vol bewondering tegen Thomas' oleanders, magnolia's, cipressen, rozestruiken en terrasvormige gazons.
‘Dat was hem,’ zei Wiesje.
‘Wie?’ vroeg Hugo.
‘Dat kind,’ zei Wiesje.
‘Ga wég,’ vond Hugo. ‘Tjonge, je mag die autootjes van je wel oppoetsen, de kleren zou ik ook maar in de auto laten.’
‘Dan heb ik niks,’ zei Wiesje angstig.
‘We hebben elkaar al ontmoet geloof ik,’ zei Thomas terwijl hij ze tegemoetliep. Wiesje en Hugo stapten uit.
‘Zet de auto maar in de garage,’ en Thomas drukte op een knop waarna de roestvrijstalen deur van wat Wiesje voor het huis had versleten, geluidloos openging.
‘Gaat u vast mee,’ zei Barbara tegen Wiesje en tot haar verbazing liepen ze een heel andere kant op. Dáár, verscholen achter een groepje hoge dennebomen, zag Wiesje een huis zoals zij dat uitsluitend van de televisie kende.
‘U woont hier aardig,’ zei Wiesje.
‘Hebt u Ernest al gezien?’ vroeg Barbara.
‘Ik weet het niet, ik zag wel een schattig jongetje,’ zei Wiesje intelligent.
‘Dát is Ernest,’ zei Barbara zonder enige aarzeling en bedacht zich dat het schattige jongetje eventueel ook Mario had kunnen zijn. ‘Hij zal zo wel komen.’ En Wiesje liep zowat tegen de deur op die zij voor haar openhield, zo druk was ze om zich heen aan het kijken.
‘Slingers,’ zei Wiesje onthutst. ‘Hij is toch niet jarig vandaag?’
‘Jawel,’ zei Barbara.