| |
| |
| |
30 De kwaliteit van het geluk
Hugo kon er lang of kort over praten, maar hier lag een taak voor hen beiden. Aan Leo, hoewel in zijn hart een schat van een jongen, daar waren ze het ondanks alles over eens, ontbrak ten enen male het gevoel als volwassene verantwoordelijk te zijn tegenover een kind. Ja, in de intimiteit van die avond, het was waarachtig al kwart over elf en Wiesje voelde geen spoor van slaap, hadden zij het zélf christelijke volwassenheid genoemd. Een uitdrukking die ze in aanwezigheid van een van hun eigen kinderen, zelfs al zat hij nog maar in de box, nooit gebezigd zouden durven hebben.
Het ging er niet alleen om, vond Wiesje, of het kind oppervlakkig gelukkig was. Overigens, zo kon Wiesje vertellen terwijl Hugo en zij gezellig hun beider stukjes van de puzzel in elkaar aan het passen waren, overigens zag het kind er zéker niet gelukkig uit. Het had iets - hoe moest ze het uitleggen - iets zorgelijks dat kind van Leo. Maar goed, het ging niet alleen om geluk, het ging om de kwaliteit ervan.
Wat konden ze doen? Wiesje moest ervan zuchten. Hoe zouden ze... - vervelend dat Hugo zijn naam niet gevraagd had, nu leek het zo onpersoonlijk allemaal - hoe zouden ze iets kunnen overdragen van wat hun eigen kinderen zo gedachteloos accepteerden. Hoe zouden ze het noemen? Was het beschaving, achtergrond of diepgang? Diepgang, ja dat was het woord waar ze naar zochten. Wiesje had het direct gezien, ze had een tijdje achter ze aangelopen, dat durfde ze Hugo nu wel te bekennen, alsof ze het gevóéld had. Die vreselijke bloemen bij voorbeeld, midden in de zomer, terwijl, dat moest Hugo er goed bij onthouden, overál maar dan ook overal echte tulpen te koop waren geweest. En wist Hugo
| |
| |
wel wat die wanprodukten kostten? Hoe Rosa zo iets goed had kunnen vinden begreep Wiesje natuurlijk ook niet, maar ja.
Zes jaar, zeven jaar, hoe oud zou hij zijn en waarom had Hugo nu niet even opgelet? In elk geval, Leo was altijd al een beetje onstuimig geweest. Die vrouwen waren natuurlijk ook helemaal gek, maar Wiesje kon het zich allemaal wel voorstellen. Leo was natuurlijk, als altijd, overwerkt met vakantie gegaan. Zon, wijn en Hugo wist hoe die meiden er daar bijliepen. Alles te zamen goed om zijn hoofd op hol te brengen. Maar de werkelijkheid was er toch een van armoede, achterlijkheid en corruptie. Wiesje kreeg er haast tranen van in de ogen.
Zouden ze er niet nog een weekje tussenuit trekken, samen, dit jaar, bedacht ze zich opeens. Hadden ze elkaar dat niet beloofd? Hugo, die er de laatste twee jaar mee opgehouden was om te proberen Wiesje tot zo iets over te halen, knikte gretig. We kunnen er toch even langsgaan, Wiesje was tenslotte zijn tante vond Wiesje. Hugo moest Leo toch even bellen en terloops zijn naam vragen. Wiesje had nog heel wat heerlijke warme kleren van de kinderen over. Het kon daar vreselijk koud zijn 's winters had Hugo daar weleens aan gedacht? Waar woonden die mensen overigens? In Napels misschien of op Sicilië daar was Leo toch ook weleens geweest? Wat goed, wat góéd dat Wiesje altijd de ansichtkaarten uit het buitenland bewaarde! Ze dook meteen de kast in.
Wáár het ook zijn mocht dat Leo zich te buiten was gegaan, Hugo hoopte dat de weg over Rome zou voeren.
‘Hier, Napels,’ zei Wiesje, ‘twéé keer en hier nóg een, néé dat is Lugano, dat kan 't niet wezen.’
In elk geval zullen we hem in de kerstvakantie bij ons moeten nemen, zo besloten ze, dat was het minste wat je voor zo'n joch kon doen.
| |
| |
Aldus vervuld van goede voornemens besloten ze naar bed te gaan, veel te laat eigenlijk, maar ja.
‘Lieve schat,’ zei Van der Loo, ‘ik hoop dat jij het net zo heerlijk hebt gevonden als ik.’
En Rosa glunderde. ‘Ik heb nog nooit zo beschaafd gespijbeld.’
‘Vind je me miezerig?’ vroeg Van der Loo.
‘Nee,’ zei Rosa, ‘ik vind je lief.’
‘Raar dan?’
‘Nee,’ zei Roos, ‘niet raar,’ en ze schonk een slokje wijn in uit het al te kleine treinflesje en keek naast zich in het raam waar ze Nico van der Loo, Rosa Laroy en hun treinschemerlampje elk acht keer zag zitten.
‘Ik vind ons tamelijk raar,’ zei Van der Loo.
‘Hè nee,’ zei Roos, ‘niet doen.’ Rosa was bang dat - ja waarom eigenlijk - dat hij het aparte dat tussen hen beiden ontstaan was stuk zou praten. ‘Wij zijn niet raar,’ zei Roos, ‘onthoud nou goed dat we niet raar zijn.’
‘Het zou me trouwens weinig kunnen schelen of ik raar was,’ peinsde Van der Loo.
‘Weet je,’ zei Roos, ‘dat is nou leuk van oud zijn, dat je mag kiezen of je samen naar bed wilt of niet, dát is nou juist het aardige.’
‘Als je heel oud bent dan kun je misschien ook wel samen slapen,’ droomde Van der Loo.
‘Weet je wat nou miezerig geweest zou zijn?’ zei Roos, ‘je vraagt me immers al vijf dagen om een voorbeeld?’
‘Wát?’ vroeg Van der Loo.
‘Als je dat fijn vond omdat je dan maar één kamer hoefde te betalen.’
‘Oh néé,’ zei Van der Loo opeens wakker geschrokken. ‘Daar heb je trouwens niks aan,’ vervolgde hij na een tijdje, ‘hoe wilde je je declaratiebonnen dan presenteren?’
| |
| |
Daar namen ze nog een flesje Bordeaux op.
‘Roos wat ga je nu doen als je thuiskomt?’ vroeg Van der Loo.
‘Nadenken,’ zei Roos.
‘En dán?’ vroeg Van der Loo.
‘Dat weet ik pas als ik heb nagedacht,’ zei Roos. ‘Ik moet trouwens ook m'n rede nog schrijven.’
‘Zul je niet te eerlijk zijn,’ vroeg Van der Loo bezorgd. ‘Zul je hem mij laten lezen eerst?’
‘Nee,’ zei Roos.
‘Doe dat nou,’ bedelde Van der Loo.
‘Je haalt er alle grappen uit.’
‘En maakt het veel te dor,’ vulde Van der Loo aan. ‘Hoe ging dat ook alweer?’
‘Ze plukte alle bloempjes weg,’ probeerde Roos, ‘of ze plukt er alle bloempjes...?’
‘Af,’ vond Van der Loo.
‘Je plukt er alle bloempjes af en maakt het veel te dor.’
‘Oh lieve mamaatje,’ zongen ze verder, ‘zeg het niet tegen papaatje ik zal zoet naar school toe gaan én de bloemetjes laten staan.’ Ze klonken.
‘Het was niet “te dor”,’ zei Roos, ‘het was te gróf.’
‘Niet waar,’ vond Van der Loo, ‘te dor.’
‘Te grof,’ zei Roos.
Dat zouden ze opzoeken als ze thuis waren.
‘Oh lieve mamaatje,’ mijmerde Rosa lachend, ‘zou ze al terug zijn?’
Van der Loo haalde zijn schouders op, ze naderden Brussel. Hun aangename spiegelbeeld werd wat doorbroken door het licht van een enkele flat waarvan de rolluiken nog niet neergelaten waren omdat... ze ruzie hadden, dacht Rosa, een feestje hadden, dacht Van der Loo.
‘Wist je dat dit het gevaarlijkste traject van Nederland is,’ zei Rosa toen ze tussen Dordrecht en Rotterdam reden. ‘Mis- | |
| |
schien komen we wel óm.’
‘Het zij zo,’ zei Van der Loo berustend. Hij nam haar handen in de zijne en streek er met zijn voorhoofd langs.
‘Misschien raken we wel bekneld,’ zei Roos.
‘Je bent bang om naar huis te gaan,’ zei Van der Loo.
Hij dacht aan collega De Zeeuw die hem op recepties altijd zulke onzinnige vragen wist voor te leggen. Hoe Rosa nu toch ooit gecharmeerd van die charlatan had kunnen zijn was hem een raadsel. Onbegrijpelijk, Rosa was niet de enige trouwens die dat ongeluk was overkomen zo herinnerde hij zich. Toch was het aardig om wat van de achtergronden te weten. Hij keek eens naar Roos: ‘Sommige vrouwen hebben een oudere man nodig,’ en hij schrok een beetje van die gedachte.
‘Vertel jij straks je vrouw nou precies wat we gedaan hebben?’ vroeg Rosa.
‘Dat denk ik wel,’ zei Van der Loo. ‘Jij aan Leo?’
‘Nee,’ zei Roos, ‘ik vertel hem méér.’
Er bleek zo veel gebeurd te zijn tijdens haar afwezigheid dat het tot diep in de nacht duurde voordat Leo Rosa ook maar enigszins op de hoogte gesteld had van de ontberingen waaraan hij had blootgestaan. Moeder was niet waar ze zei dat ze was en moeder wilde niet zeggen waar ze wél was. En moeder had zelfs gedreigd om voorlopig niet meer te zullen bellen als ze er niet over ophielden.
‘Het is net of je niet verbaasd bent,’ zei Leo nadat hij het verhaal driemaal had uitgelegd omdat hij uit Rosa's effen blik opmaakte dat het niet tot haar doordrong. ‘En die knul die met haar mee zou gaan is ook nergens meer te vinden. Snap je het dan nóu misschien?’
‘Zo, zo,’ zei Roos, ‘dat is wat. Waarom bel je de klm niet?’
Daar had Leo nog niet aan gedacht en hij ging het meteen
| |
| |
doen. Maar het was halfdrie en morgen zou de dienst weer open zijn vond de juffrouw aan de andere kant van de lijn.
‘Hoe heb jij het gehad?’ vroeg Leo terwijl hij zijn tweede nummer probeerde maar nog geen verbinding tot stand had kunnen brengen.
‘Leuk,’ zei Roos, ‘erg leuk.’
‘Die nemen ook al niet op,’ klaagde Leo, ‘dat noemt zich nou een internationaal vliegveld.’
‘Ik weet waar ze uithangt,’ zei Rosa.
‘En... en,’ Leo kon er niet uitkomen van verontwaardiging, ‘ik sta hier dodelijk ongerust te zijn en jij laat me... Bidt voor ons,’ Leo hief de armen ten hemel, ‘waar heb ik dat aan verdiend? Wees gegroet Maria vol van genade, waar is ze?’
‘In Spanje,’ zei Roos. ‘Ze is in Malaga uitgestapt,’ en Rosa zag de driftige Mattheus weer voor zich. Jan kuttekont noemde ze hem altijd bij zichzelf. Het was alsof ze niet weggeweest was. Ze dacht aan Van der Loo die nu waarschijnlijk lepelgewijs tegen het niet onomvangrijke achterste van zijn Annemarie aan lag te dutten. Rosa voelde zich eenzaam.
‘Malaga ja,’ zei Leo en stond dreigend voor haar, ‘én...?’
‘Dat toontje van je,’ vroeg Roos, ‘valt daar wat aan te doen?’
‘Daar valt niets aan te doen,’ schreeuwde Leo, ‘zég op waar is moeder, waar is ze...?’ En Leo's ogen fonkelden van drift... en haat dacht Rosa.
‘Wil je wel zorgen dat je met je vlerken van me afblijft,’ zei Roos. ‘Ik kan haar voor je opzoeken als je dat wilt maar ik zal je niet vertellen waar ze uithangt. Ik reis wat af tegenwoordig,’ zuchtte Roos bij zichzelf, leve de ethiek, leve de zwijgplicht.
‘Jij weet veel meer dan je zegt jongedame.’
‘Dat raad ik jou ook aan,’ vond Roos.
| |
| |
Ze zwegen.
‘Waarom neem je aan dat er iets met haar is, ze belt je toch gewoon, wat maak je toch een drukte.’
‘Een oud mens,’ zei Leo, ‘met een ton op zak, begrijp dat dan. Dat is toch levensgevaarlijk.’
‘Ik geef toe dat de peseta niet de munteenheid is die je je had voorgesteld,’ zei Roos. ‘Maar hij is pas gedevalueerd, ik zou denken dat hij over z'n dieptepunt heen is,’ zo imiteerde ze Leo die nog geen maand geleden een soortgelijk betoog had gehouden, zij het dat het toen de Zwitserse frank betrof.
‘Als je zo doorgaat vermoord ik je nog,’ mompelde Leo.
‘Luister,’ zei Rosa, ‘ik wil er overmorgen voor je naartoe gaan. Ik zal je opbellen en je precies vertellen wat ik daar vind, is dat wat?’
‘Wéét je dat dan niet?’ vroeg Leo ongelovig.
‘Nee,’ loog Roos, ‘echt niet.’
‘Maar het is toch bespottelijk,’ vertelde Leo. ‘Het is toch werkelijk...’
‘Laten we naar bed gaan,’ zei Roos vermoeid.
‘Nee nóg wat,’ zei Leo. ‘Wiesje en Hugo willen naar Ernest. Moet ik dat goedvinden?’
Rosa zag Barbara en Thomas voor zich, én Ernest.
‘Het lijken me niet de oom en tante waar Ernest van gedroomd heeft,’ zei ze zuinig.
‘Mij ook niet,’ vond Leo en toen hadden ze gelukkig één ding waarover ze het eens waren. En Rosa maakte daar handig gebruik van om in vrede te gaan slapen.
Weinig uitgeslapen sorteerde Rosa de volgende ochtend haar post. Er was niet veel gebeurd in haar oude vakgroep. Dat was het handige als je met de baas op stap ging. Er gebeurde nooit iets officieels achter je rug. Twee medewerksters mocht Rosa aannemen in haar nieuwe positie.
| |
| |
Meer dan zeventig brieven waren er als reactie op de advertentie gekomen vertelde de secretaresse. Hoe die te schiften? Dat bewaarde Rosa tot vanmiddag. Een voor een liet ze de enveloppen door haar vingers glijden. Hare majesteit stond er wat bleekjes op vond Roos. Totdat haar opeens een vreemde postzegel opviel. Nieuwsgierig bekeek ze de achterzijde: Barbara. En haastig maakte ze de enveloppe open. Waarom naar hier, vroeg Rosa zich af, waarom niet gewoon thuis?
Lieve Rosa, schreef Barbara. Wat heb je Ernest verwend, hij raakt er niet over uitgepraat. Hartstikke bedankt voor al die tijd die het je gekost moet hebben om onze schat te amuseren. Was je niet bekaf? Hoe gaat het verder. We dachten uit je briefje te begrijpen dat het niet zo goed ging tussen jullie. Beloof je dat je bij ons langs blijft komen ook al mocht het misgaan tussen jullie? Maak je geen zorgen over dat malle broekje dat zoek is geraakt en die schoenen komen weleens. Ik had de situatie eerlijk gezegd wat misbruikt om al dat fraais door hem geaccepteerd te krijgen. Thuis wil hij ze nooit aan.
Hier had Barbara blijkbaar even gepauzeerd want haar handschrift was beduidend kleiner in haar volgende zin.
Waarom ik dit briefje zo achterbaks naar je werk stuur is omdat we hoorden dat Leo's zuster en zwager ons zouden komen opzoeken. Ik wilde je vragen: zijn die een tikje eigenaardig?
Nu pauzeerde Rosa even; Wiesje en Hugo, zijn die een tikje eigenaardig? Ja én nee dacht Roos en las verder.
Maar eigenlijk, schreef Barbara, wilden we je ook vragen: ben je misschien naar Leo's moeder geweest? Uit Ernest kunnen we nauwelijks wijs worden. Hij heeft het over een mevrouw die dacht dat hij niet van chocola hield en die vond dat Thomas' bomen niet mooi waren en zij vond dat hij gek praatte en hij vond dan weer enzovoort, enzovoort. Was
| |
| |
dat Leo's moeder of ben je ergens anders met hem naartoe geweest? Als het zo is dan zijn we benieuwd hoe het gegaan is en hoe je daar opeens zo toe kwam. Was het een actie van jou en weet Leo ervan? Mag het gememoreerd worden bedoel ik eigenlijk of moet het worden verzwegen?
Een mens zou er raar van worden. Liefs van ons, schreef Barbara tot slot.
Rosa vouwde de brief zorgvuldig dicht. Ze had wel zin met Kerstmis naar ze toe te gaan, het was immers maar een half uurtje rijden van Lugano. Ze zou Thomas toch eens vragen waarom hij geen hoogleraar meer had willen zijn.
Maar eerst moest ze naar Spanje. Lieve hemel, dacht Rosa tevreden, ik word behoorlijk internationaal.
|
|