‘Waar zijn de parasols?’ vroeg Mattheus.
‘Daar dachten we nog mee te wachten, die verkleuren maar,’ vond mevrouw De Zeeuw.
‘En dat gat, is daar al wat aan gedaan?’ vroeg Mattheus.
‘Ze komen, ze komen,’ probeerde Arnold te sussen.
‘Ik had beter een loodgieter mee kunnen brengen dan al die troep van jou,’ vond Mattheus.
‘Als je een loodgieter zoekt dan zou ik er misschien wel een voor je weten,’ zei mevrouw De Zeeuw. ‘Mijn zoon heeft...’ Maar Mattheus het haar niet uitpraten.
‘Moet u niet 'ns even naar bed of zo?’
‘Nee, ik slaap nooit overdag kind,’ zei mevrouw De Zeeuw niet zonder trots en bekeek haar breiwerk eens voordat ze aan een nieuwe pen begon.
‘Geen schaduwplek gezien, geen streep, geen niks, de hele weg niet kuttekont, zat je lekker in je Boeing? De kroegen stinken allemaal naar pis, allemaal, niet één uitgezonderd.’
‘Ook in Frankrijk?’ vroeg Arnold belangstellend.
‘Overal zeg ik net,’ zei Mattheus.
‘Lekker gegeten?’
‘Aangebrand en opgewarmd,’ zei Mattheus.
‘De auto heeft het goed gedaan?’ hoopte Arnold.
‘Verbrande klep,’ zei Mattheus.
‘Maar je bent er gelukkig,’ constateerde Arnold.
‘Het had een haar gescheeld,’ zei Mattheus, ‘of ik was er helemaal niet meer geweest.’
‘Toch vind ik het hartstikke goed hoe je het versierd hebt,’ zei Arnold.
‘Zal ik je wát zeggen,’ zei Mattheus, ‘zonder Truus was ik van de Pyreneeën afgesodemieterd, het zweet stond in m'n handen.’
‘Echt waar?’ vroeg Arnold. ‘We moeten haar niet vergeten te betalen.’