‘Dat is verholpen,’ zei Arnold.
‘Maar 't geeft toch een akelige plek,’ vond mevrouw De Zeeuw.
‘Daar komt een plant,’ vond Arnold.
‘Hoeveel dacht je er hier nu in op te bergen?’ vroeg mevrouw De Zeeuw.
‘Een bus,’ zei Arnold.
‘Is dat niet krap?’ vroeg mevrouw De Zeeuw.
‘Zo'n bus zit niet altijd vol.’
‘En wat hebben we hier,’ monsterde mevrouw De Zeeuw.
‘De keuken,’ zei Arnold.
‘Dat blinkt allemaal geweldig,’ zei mevrouw De Zeeuw. ‘Wat zijn dat voor dingen.’
‘Butagasflessen,’ zei Arnold.
‘Zou je niet liever elektrisch koken?’ Ze dacht aan haar eigen handige komfoortje.
‘Nee hoor,’ vond Arnold en hoopte dat ze niet zou zien dat...
‘Wat is dat voor mal gat?’ vroeg mevrouw De Zeeuw.
‘Even opengebroken,’ zei Arnold, ‘dat komt helemaal in orde.’ Arnold bad dat het waar was.
‘En wat hebben we hier voor een piepkamertje?’ vroeg mevrouw De Zeeuw.
‘Dat is onze huiskamer,’ zei Arnold.
‘En nu wil ik jullie slaapkamertjes even zien,’ kraaide mevrouw De Zeeuw.
‘We gaan eerst eens koffie drinken op het terras,’ probeerde Arnold haar af te leiden.
‘Nee, ik wil alles even rustig bekijken.’
‘De kamers zijn op,’ zei Arnold, hij begon waarachtig naar Mattheus te verlangen.
‘Oh,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘dan kunnen we naar buiten. Je mag wel wat tegen die zon doen,’ vond mevrouw De Zeeuw, ‘die mensen branden hier weg anders.’