in dat wagentje, dágen achter elkaar voor die paar rotcenten.’
‘Hoezo?’ vroeg Rosa.
‘Gewoon,’ zei Mattheus.
‘Hoe gewóón?’ vroeg Rosa.
‘Ze moest zo nodig meedoen, dat ouwe wijffie,’ zei Mattheus. ‘Sorry dat ik het zeg maar meer is het niet, die schoonmoeder van jou. Geldschieters zát voor die zaak van ons, maar die vuile nicht die moet het per se van dat ouwe wijffie hebben, nàh.’ Mattheus gooide zijn armen in wanhoop in de lucht.
‘Vuile nicht?’ vroeg Rosa.
‘Ach wát,’ zei Mattheus, ‘ik kan daar zó giftig over worden, laat maar zitten.’ En Rosa liet het maar zitten want zij bedacht zich opeens dat het aantal overgebleven therapieuren tot één beperkt was.
‘Heeft Arnold zélf nog last?’
‘Waarvan?’ vroeg Mattheus, ‘die heeft nooit last, die loopt over je heen.’
‘Angst?’ vroeg Rosa.
‘Híj,’ zei Mattheus, ‘angst? De broodlucht ja, maar angst néé. Die pakt z'n stomme kasboekje en wég is ie van deze vreselijk wereld.’ Mattheus zuchtte pathetisch.
‘Neem een lifter mee,’ zei Roos om van de opwinding te kunnen bekomen terwijl Mattheus zou gaan uitleggen waarom dat een absurd idee van haar was.
‘Lifters zijn tuig,’ zei Mattheus, ‘je wordt bestolen waar je bijzit, vooral omdat je je handen niet vrij hebt als je rijdt.’
Wat een vak heb ik, dacht Rosa, het is geen vak het is ook geen olievlek zoals haar collega van oordeel was, het is... en ze dacht aan Leo's hypotheekverhoging op het zo ongelukkige dertien procentsmoment: Rosa moest het zó zien, had Leo uitgelegd, dat de Nederlandse munteenheid een door de gasbel opgeblazen luchtballon was, gereed tot leeglopen.