mee te smokkelen om het geheel iets te verzachten maar dit werd door Ernest met een driftig gebaar afgewezen.
‘Che belli, che belli,’ zei Ernest tegen zijn tulpen. Thuisgekomen vond Ernest: ‘Jullie hebben maar een klein tuintje, de onze is veel groter en beter verzorgd. Madonna, Madonna,’ zo liep hij monsterend door het huis, ‘wat een klein badkamertje. Wat een rot badkamertje,’ En ofschoon Rosa tot op de dag van vandaag meer dan dankbaar geweest was dat de badkamerverbouwing die ruim vijf maanden in beslag had genomen toch ten einde was gekomen, meende zij dat Ernest enigszins gelijk had.
‘Bij ons is mijn badkamer alléén al twee keer zo groot als de jouwe,’ schatte Ernest.
‘Jullie moeten ook vaker in bad,’ zei Roos.
‘Nee hoor,’ vond Ernest, ‘helemaal niet.’
‘Dat ben ík,’ verklaarde Ernest toen hij langs de poster met de ernstige baby in de gang liep. ‘Waarom hangen jullie hier zo'n misselijke foto van mij op?’
‘We vonden hem juist leuk,’ verontschuldigde Rosa zich.
‘Ik heb veel betere,’ zei Ernest, ‘waar ik veel leuker op sta, meer zó.’ En Ernest legde zijn rechterhandje op de tafel, zette zijn voet naar voren alsof hij een cursus voor mannequin met goed gevolg doorlopen had en wilde zijn linkerhand net gracieus tot boven zijn hoofd gaan bewegen, toen hij zijn eigen voorstelling onderbrak: ‘Geef eens, geef eens,’ en hij pakte een roos uit de vaas. ‘Die heb ik dan zó vast, moet je zien, zó ongeveer,’ en hij zette zich weer in positie. Hield de bloem boven zijn gezicht en keek alsof hij het luchtruim zou gaan kiezen in opperste overgave naar de bloem die hij precieus tussen duim en wijsvinger hield.
‘Dat lijkt me prachtig,’ zei Roos ontsteld, ‘onvergetelijk gewoon.’ Ernest wist niet goed hoe hij moest reageren.
‘Willen jullie die hebben,’ vroeg hij, ‘voor in de gang, in plaats van die rotbaby?’