‘Zijn er geen dingen van uw ouders bij?’ vroeg Rosa kwaadaardig.
‘Jazeker,’ zei moeder, ‘nee die zijn natuurlijk voor Wiesje kind, zo iets geef je aan je eigen kinderen door. Het idee zeg dat dat naar vreemden zou gaan, ik moet er niet aan denken,’ huiverde moeder. ‘Wiesje vindt het zeker wel heerlijk dat ze weer wat ruimte krijgt?’ Leo zweeg. ‘Het was eigenlijk geen doen met al die kinderen,’ vervolgde moeder haar monoloog. Leo beduidde Rosa dat hij ook een sigaret wilde.
‘Liever niet in het bonbonschaaltje,’ zei Roos terwijl ze het minuscule asbakje wat naar hem toe schoof.
‘Hè, geef Leo even een echte asbak aan,’ vond moeder, ‘er staat er nog een in de boekenkast, dat is toch veel te klein voor een man, dat prulding.’
‘De sigaretten zijn min of meer even groot,’ meende Rosa.
‘Wat zegt ze?’ vroeg moeder.
‘Rosa vindt...,’ Leo liet de uitleg met een zucht afweten.
‘Eten jullie wel goed?’ vroeg moeder. ‘Je ziet er zo vreselijk moe uit,’ richtte ze zich tot Leo, ‘druk?’
‘Rosa wordt hoogleraar,’ zei Leo.
‘Wat zeg je?’ vroeg moeder.
En op Rosa's afwerende gebaar zwakte Leo wat af: ‘Rosa is gevraagd om hoogleraar te worden.’
‘Kind, hoogleraar wat enig, hoe kan dát zo, waarin, wat deed je ook alweer precies?’
‘Vrouwenstudies,’ zei Roos.
‘Wat zegt Roos?’
‘Psychologie van de vrouw moeder,’ zei Leo.
‘Oh,’ vond moeder, ‘wat is dat?’
‘Geen idee,’ zei Roos.
‘Zo iets als de oude Buijtendijk?’ vroeg moeder ongelovig.
‘Zo iets ja,’ zei Leo opgelucht.
‘Dat begrijp ik nou niet,’ zei moeder, ‘hoe kunnen ze