kleintjes nog even zien.’
‘Ik zal het proberen,’ zei Leo, ‘hoe laat gaan ze naar bed tegenwoordig?’
‘Acht uur,’ zei Wiesje.
Ná achten dus, dacht Leo.
‘Dág kind,’ zei moeder. En Leo bukte zich om zijn moeder een zoen te geven. Twee om precies te zijn, op elke ingevallen wang één, waarbij zijn moeder twee kussebekjes in de lucht deed. Vroeger legde ze daarbij haar beide armen om zijn hals, nu nog maar een vanwege de stok.
‘Warm hè,’ zei moeder, ‘ga gauw zitten, wil je thee?’
‘Graag,’ zei Leo, dacht aan een glas bier en zon op een begin van de sombere tijding. ‘Wij moeten eens praten moeder,’ zei Leo en schraapte zijn keel.
‘Wat zeg je kind?’ vroeg moeder.
‘Wij moeten eens praten over de financiën,’ zei Leo en voelde zich erg ongemakkelijk.
‘Op zondag,’ vroeg moeder boos, ‘over geld? Hoe kom je daar zo opeens bij, je moet niet met zulke rare mensen omgaan.’
‘Het geld is op,’ zei Leo.
‘Wat zeg je kind,’ zei moeder.
‘Ik zeg: het geld is op,’ zei Leo.
‘Oh dear,’ vond mevrouw De Zeeuw, ‘wat heb je er dan mee gedaan?’
‘“Laat te Velde” betaald.’
‘Nee toch, hoe kon je dat nu toch doen kind,’ zei moeder, ‘pappa's geld, daar had je ik weet niet wat voor enige dingen mee kunnen doen,’ zei ze spijtig. ‘Maar ja, op is op. Enfin, wil je nog thee? Iederéén woont hier tenslotte gratis. Het wordt tijd dat ik ook eens aan de beurt kom.’
‘De bijstand,’ vroeg Leo verbouwereerd, ‘vindt u...?’
‘Ja waar ze het precies vandaan halen dat weet ik niet