Rosa dacht eens na en stelde zich Leo voor. ‘Nee,’ zei ze toen, ‘vast niet.’
‘Als ik vragen mag,’ zei Van der Loo en zijn ogen glinsterden, ‘waarom leg je het me dan voor?’
Rosa schrok: ‘We zien elkaar zo weinig,’ zei ze toen tot haar eigen verwondering en vroeg zich af of dat ook meegeteld had toen ze tot de ontboezeming besloot.
‘Maar je kimt toch altijd zó bij me binnenkomen,’ zei Van der Loo en Rosa kleurde en zag niet hoe opgewekt hij haar daarbij aankeek. ‘Hoe lang kennen we elkaar nou,’ peinsde Van der Loo.
‘'n Jaar of zes,’ zei Roos, wetend dat dit een wat lage schatting was.
‘Zes jaar,’ herhaalde Van der Loo, ‘wat gaat dat snel.’
‘Ja, raar hè,’ vond Rosa, die nu zeker wist dat het er tien waren.
‘En nóg schijn je niet zo maar eens binnen te kunnen komen,’ vervolgde Van der Loo. En Rosa piekerde hoe of ze weg kon komen. ‘Hoe zou dat komen, wat houd je tegen?’ vroeg Van der Loo vriendelijk. Maar Rosa kende Van der Loo's voorkeur voor bekentenisliteratuur en wist hoe feestelijk hij het vond om er zijn Freudiaanse versie van aan zijn collega's door te vertellen.
‘Ja,’ zei Roos, ‘hoe zou 't komen dat de mensen niet zo gemakkelijk bij jou aankloppen.’
Dat vond Van der Loo niet zo'n leuk onderwerp en zo hadden ze weer een gemeenschappelijk belang gekregen: ter zake.
‘Waar ik het eens met je over hebben wilde,’ zei Van der Loo, ‘je weet dat er nogal wat geld loskomt voor vrouwenstudies?’
‘Ja,’ zei Roos geschrokken, ‘maar ik deed aan psychologie en niet aan politiek.’
‘Niet zo haastig oordelen,’ vond Van der Loo die achter