had over de overvloed aan zeventigjarigen die zij te behandelen kreeg. Sinds moeder het adres ontdekt had, leek zij iedere huisgenoot uit ‘Laat te Velde’ die haar niet geheel gezond voorkwam door te sturen.
‘Oh, heel jong hoor, zo'n jaar of twintig denk ik, misschien wel jonger nog,’ prees moeder haar waar aan. ‘Die kan ik wel sturen zeker,’ zei mevrouw De Zeeuw die zijn gedachten raadde, ‘ouderen houdt ze niet zo van.’
‘Dat is moeilijker,’ zei Leo vaag.
‘Dus zal ik haar adres maar geven,’ zei moeder.
‘U kunt het proberen,’ vond Leo en zuchtte.
‘En dan had ik nog een vraag, maar wat was dat nou toch? Oh ja, of je Wiesje even dat doorkijkje, weet je wel, dat Haarlemse poortje wilt brengen van wie was dat ding ook alweer?’
‘Van mij,’ zei Leo, ‘dat had u aan mij gegeven.’
‘Nee, dat bedoel ik niet,’ wuifde mevrouw De Zeeuw haar ongemak weg. ‘De schilder, wie was ook weer de schilder, kom hoe heette die man nou?’
‘Ik zou het niet weten,’ zei Leo, ‘waarom moet dat naar Wiesje?’
‘Ach dat wilde ze nu eenmaal graag,’ zei mevrouw De Zeeuw vermoeid, ‘zijn naam begon met een V geloof ik, Vervoort of Vervaat weet je dat nu echt niet?’
‘Nee,’ zei Leo, ‘ik weet het werkelijk niet, maar...’
‘Het doet er ook eigenlijk niet toe, wil je nog een kopje thee? In dat geval zou ik even bij moeten zetten, zou je dat even willen doen?’
‘Hebt u niet wat anders?’ vroeg Leo die bang was het theepotje weer om te laten vallen omdat het zo klein was dat z'n vinger niet goed in het oor ging. ‘Waarom moet dat schilderij naar Wiesje,’ vroeg Leo en hij begon al een hekel aan zichzelf te krijgen.
‘In de ijskast staat nog wat oude klare, of jonge, daar wil