‘Ja, met mevrouw De Zeeuw. Ik heb Arnold hier en hij helpt me even met mijn bureaulamp. Bureáulamp,’ herhaalde mevrouw De Zeeuw, ‘die is gevallen, gevállen ja, van het bureau.’ Ze werd nu werkelijk ongeduldig. ‘Ja van het bureau gevallen, dat is toch niet zo gek wél? Er vallen honderden bureaulampen per dag. Ja, wát zegt u? Arnold zelf? Goed, als u er op staat.’ Misprijzend reikte ze Arnold de hoorn aan.
‘Met mij,’ zei Arnold. ‘Ja,’ en hij draaide zich om naar het bureau waar de groen gekapte ‘heren lamp’ onverwoestbaar op zijn marmeren console stond. ‘Nee, niet ernstig.’
‘Bang voor kortsluiting,’ fluisterde mevrouw De Zeeuw.
‘Ik ben bang voor kortsluiting,’ zei Arnold. ‘Goed,’ en hij gaf de hoorn terug aan mevrouw De Zeeuw die hem na wat mikken op de telefoon liet vallen, omdat ze de draai in haar stoel niet helemaal tot een goed einde kon brengen.
‘Zo,’ zei ze tevreden, ‘dat is gelukt.’
‘Niet helemaal,’ zei Arnold een beetje onrustig. ‘Zuster Tineke komt langs om de ronde over te nemen.’
‘Gunst,’ vond mevrouw De Zeeuw, ‘wat een gezeur. Leg de lamp even op de grond,’ adviseerde ze.
Arnold stond op. Het viel niet mee om plaats op de grond te vinden tussen de televisie en het bureau. Het stoeltje moest er een beetje voor opzij geschoven worden. Voorzichtig legde Arnold de lamp op zijn kant.
‘Pas je een beetje op de kap,’ vroeg mevrouw de Zeeuw. ‘Haal hem er liever af dan staat het wat ernstiger.’
Gehoorzaam schroefde Arnold de lamp los en demonteerde de kap.
‘Leg hem een beetje gek neer,’ commandeerde mevrouw De Zeeuw, ‘ja, vóór de televisie, néé meer naar rechts,’ zo dirigeerde ze de ramp vanuit haar stoeltje. ‘En nu dat ronde dingetje, ja dát onder de stoel, nee, niet helemaal, hálf, zo ja.’