Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingen van het alledaagse 1950-2000
(2005)–Hester Dibbits, Isabel Hoving, Marlou Schrover– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Migrantengroepen, geloofsbeleving en de versplintering van de katholieke kerk
| |
[pagina 332]
| |
De katholieke kerk had tot de jaren zestig integratie via het geloof voorgestaan. Alle gelovigen zouden zich, onafhankelijk van hun achtergrond, moeten kunnen verenigen in dezelfde kerk. Toen met dit principe werd gebroken, in de jaren zestig, kreeg de katholieke kerk voor migrantengemeenschappen een andere functie. | |
Fátima en de Zwarte MadonnaIn Kaap Verdië zijn heel veel Creoolse liederen, ook in de kerk en hele mooie en meer Afrikaans. En dat was voor de Portugezen te veel. Ze protesteerden en dan zeiden ze: ‘Maar dat is geen Portugees!’ of ‘Dat is gek-gesproken, mal falado Portugees’, ‘Mal falado’, zeiden ze dan. In Portugal, Onze Lieve Vrouwe van Fátima dat is alles(...). Dat is ook alles voor de Portugezen, trouwens voor onze mensen ook, voor alle mensen, ook voor de Kaapverdianen, maar voor de Portugezen vooral.Ga naar eind1 De Nederlandse pastor Stevens, aan wie de zielzorg voor de Portugeessprekende katholieken in Rotterdam is toevertrouwd, probeert hier de spanningen tussen Kaapverdianen en Portugezen onder woorden te brengen. Als ik met hem praat over de geschiedenis van de Portugeestalige katholieke kerk in Nederland, komt hij meteen op dit conflict. In Nederland zijn er drie kerken voor Portugeessprekende katholieken: in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Wat ooit opgericht is als een kerk voor de Portugese gastarbeiders, is nu ook een kerk waar katholieke Brazilianen, Angolezen en Kaapverdianen een plek krijgen. In de parochie van pastor Stevens zijn de Kaapverdiaanse gelovigen sterk in de meerderheid ten opzichte van de Portugezen. De Kaapverdianen hebben hierdoor een grote invloed gekregen op de vorm en de inhoud van de missen. Dit was voor de Portugese parochianen onacceptabel. Aanvankelijk was het de Portugese taal die de Portugezen en de mensen uit de Portugese koloniën bij elkaar bracht om in de eigen taal de mis te lezen. Doordat het Creools, de taal van de Kaapverdianen, tijdens de mis vaker werd gebruikt, verdween het Portugees als verbroederende factor. Het verschil van taal was echter niet de enige reden waardoor de Portugezen en Kaapverdianen in Rotterdam van elkaar vervreemdden. Ook verschillen in geloofsbeleving dreven de Portugezen en Kaapverdianen uit elkaar. De pastor was getuige van een opmerkelijke ontwikkeling in zijn parochie die vergaande gevolgen zou hebben: Maar deze parochie heet Onze Lieve Vrouwe van de Vrede en dat is een ander beeldje. Dat is een mooi klein beeldje, maar dat lijkt een beetje op de zwarte madonna. En onze mensen, zwarte mensen, die identificeren zich heel erg met dat beeldje. En ook nog omdat het de patrones is van ons, dus krijg je een beetje een strijd tussen de Vrouwe van Fátima [en de Vrouwe van de Vrede - CL]. Het beeldje van Fátima stond | |
[pagina 333]
| |
altijd centraal in de kerk en dat kleine beeldje (...) stond altijd een beetje in een hoekje gedrukt. En toen hebben de Kaapverdianen al zingend, daar waren de Portugezen niet bij dus, die twee beelden verruild. Oh, daar waren de Portugezen toch zo kwaad over!! (...) Ik stond er ook achter want het is de patrones van deze parochie dus die moet op de eerste plaats.Ga naar eind2 Afb. 13.1 Het Mariabeeld van wit porselein dat centraal stond in de Portugeestalige kerk in Rotterdam, werd door de Kaapverdiaanse katholieken verruild voor dit beeldje van ebbenhout.
Het gevolg van de ceremoniële verwisseling van het Portugese en het Kaapverdiaanse Mariabeeld was dat de meeste Portugezen afscheid namen van de Portugeessprekende parochie. De Portugezen beschouwden het bijna als een coup, terwijl de Kaapverdianen, gesteund door de pastor, meenden in hun recht te staan omdat zij een ruime meerderheid vormden. Al deze gebeurtenissen waren mogelijk door een koerswijziging van het Vaticaan. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie van 1962-1965 kwamen de bisschoppen overeen dat er speciale aandacht besteed moest worden aan de zielzorg van migranten. Dit besluit werd in een pauselijke brief met de titel De pastoralis migratorum cura wereldkundig gemaakt. Door het Tweede Vaticaans Concilie was het mogelijk geworden om parochies te stichten op basis van een minderheidstaal. Daarnaast werd de verantwoordelijkheid voor de zielzorg van migranten nadrukkelijk bij het vestigingsland gelegd. Dit was een breuk met het eerdere beleid. De katholieke kerk verliet het concept van de geografische parochie en richtte zich meer op het culture- | |
[pagina 334]
| |
le aspect van het bijeenkomen (Warner 1993, 1066-1067). De al bestaande ‘Portugese’ kerken werden omgedoopt tot ‘Portugeessprekende’ kerken. Dit was bedoeld als een uiting van het inclusieve karakter van de kerk. De oude term ‘Portugese kerk’ zou Brazilianen, Angolezen en Kaapverdianen immers uitsluiten. De kerk wilde met deze nieuwe term haar perceptie van eenheid op basis van het Portugees benadrukken en geen verdere afsplitsing toestaan. Onder Portugeessprekenden verdween echter zowel de eenheid op basis van taal als die op basis van geloof. Het was meer dan de verstaanbaarheid van de mis en preek die de mensen tot een kerk trok en hen eraan bond. De kerk is niet alleen een plek waar men elke zondag naar de mis kan gaan. Het is tevens een plek waar aan mijlpalen in een mensenleven, zoals de geboorte, het huwelijk en de dood, aandacht en betekenis wordt geschonken. Het gaat daarbij niet alleen om de (zoektocht naar een) individuele relatie met God, maar ook om het ontmoeten van gelijkgestemden. Vooral in migrantenkerken speelt deze ontmoetingsfunctie een grote rol. Het is een rol die migrantenkerken kunnen spelen door de koerswijzing van de katholieke kerk. | |
Migranten en hun kerkWat ging er aan de koerswijziging van het Vaticaan vooraf? Hoe heeft het beleid van de katholieke kerk met betrekking tot katholieke migranten zich in de twintigste eeuw ontwikkeld? Welke mate van bestuurlijke autonomie werd er toegestaan en hoe en wanneer veranderde dit? De katholieke kerk is in bestuurlijke eenheden ingedeeld: de parochies. Van oudsher was de parochie een geografische afgebakend gebied. Dit kon een dorp, stad of stadsdeel zijn. De parochies vallen onder het dekenaat, en op hoger niveau onder het bisdom en uiteindelijk onder het Vaticaan. Er is echter in de twintigste eeuw naast de territoriale parochie een nieuwe categorie parochies ontstaan: de zogenaamde categoriale of personele parochies. De bindende factor van deze parochies is de groep mensen die samen de parochie vormen (Laan 1967, 188; Maaskant 2000, 48; Warner 1993, 1064). Het was voor 1969 al wel mogelijk om de mis te lezen in de taal van de migranten, buiten de territoriale parochies om. Voor de katholieke Poolse, Sloveense en Italiaanse mijnwerkers die van 1900 tot 1935 in de Limburgse mijnstreek werkten, werd de mis al in hun moedertaal gelezen. Er werden Poolse, Sloveense of Italiaanse priesters aangetrokken of er werd een Nederlandse priester aangesteld die de taal van de migranten sprak en bekend was met de geloofsuitingen van deze groep. Het was echter niet toegestaan dat deze mijnwerkers op basis van de eigen taal en cultuur een aparte parochie vormden en een eigen kerk zouden bouwen. Het doel van deze missen was dat de migranten gemakkelijker in normaal parochiaal verband integreerden (Dieteren 1962, 102-103; Brassé en Van Schelven 1980, 190-191). De | |
[pagina 335]
| |
mogelijkheid om de mis in de eigen taal te lezen was slechts bedoeld om de overgang te vergemakkelijken. Reeds voor de officiële koerswijziging was er toch al meer gedaan dan uit het voorbeeld van de mijnwerkersmissen blijkt. In de negentiende eeuw was het in de Verenigde Staten mogelijk om als migrantengroep een eigen parochie op te richten. Het werd Ierse en Duitse migranten aan het einde van de negentiende eeuw en Zuid- en Oost-Europese migranten in het begin van de twintigste eeuw toegestaan een nationale kerk te vormen waar zij missen in hun eigen taal konden houden en hunrituelen konden continueren. Na 1920 werden, met het afnemen van het aantal migranten uit Europa en het toenemen van migranten uit Latijns-Amerika, deze nationale kerken een doorn in het oog van de kerk. Vanaf dat moment gaf de Amerikaanse kerk aan Latijns-Amerikaanse katholieken geen andere optie dan integratie in de bestaande parochies en verbood zij de oprichting van eigen parochies (Dolan 1975; Liptak 1989; Dolan en Hinojosa 1994, 167). Hierdoor werd de oprichting van nationale parochies een halt toegeroepen. Het onderscheid tussen een inofficiële mis in een bepaalde taal, zoals de mijnwerkersmissen, en de mogelijkheid om een eigen parochie en kerk te hebben is belangrijk. De eigen parochie en het eigen kerkgebouw zijn middelen voor groepen - religieuze of etnische groepen - om een eigen plek in de samenleving te claimen. De fysieke plek, in de vorm van een (kerk)gebouw, verbeeldt de aanspraak op een claim in de samenleving in abstracte zin (Orsi 1999). Dit maakt de koerswijziging na 1969 zo belangrijk voor de mogelijkheden tot veranderingen in de Nederlandse samenleving. | |
Het Tweede Vaticaans ConcilieDe conclusie van het Tweede Vaticaans Concilie was dat er meer en bijzondere aandacht uit moest gaan naar katholieke migranten. Migranten, zo was de angst, vielen snel buiten de algemene zielzorg van de pastors, vanwege hun ‘uitzonderlijke levensomstandigheden’. Ze waren kwetsbaar vanwege hun ontheemding in een nieuw land en de kerk zag het als haar taak migranten te beschermen. Belangrijker was de vrees dat migranten niet meer naar de kerk zouden gaan om de simpele reden dat zij de mis niet konden verstaan. Het ging de kerk dus ook om het voorkomen van toenemend geloofsafval. In principe had de kerk altijd voorgestaan dat migranten in het vestigingsland naar de mis zouden gaan om de eenheid binnen de kerk te houden. Migrantenparochies zouden een afgezonderde positie innemen ten opzichte van de plaatselijke kerken. Voor het eerst werd het toegestaan om buiten de bestaande parochies om migrantenparochies op te richten op basis van de gemeenschappelijke taal. Hiermee ontstond een aantal grote parochies van aparte taalgemeenschappen, onder meer Portugeessprekende, Spaanssprekende en Franssprekende kerken. De kerk stond | |
[pagina 336]
| |
voor een dilemma: het was óf de integratie in de reguliere parochie voorstaan en het risico lopen de migranten te verliezen óf afsplitsingen toestaan en daarmee migranten binnen de kerk houden. De balans sloeg over naar de laatste optie. Migrantenparochies werden door het Vaticaan toegestaan met in het achterhoofd dat het voornamelijk gastarbeiders betrof die zouden terugkeren naar het herkomstland. De bisschoppen hoopten dat door een mate van continuïteit te waarborgen in het kerkbezoek en dus in het religieuze leven, de migranten ook na terugkeer naar de kerk zouden blijven gaan. De tijdelijkheid van de migratie was de reden dat het Vaticaan besloot af te wijken van de oude structuur van de kerk. Een andere belangrijke beslissing van het Tweede Vaticaans Concilie was dat de verantwoordelijkheid voor de migrantenzorg expliciet bij de kerk werd neergelegd in het land van bestemming, en niet in het land van herkomst. Toch bleven in Nederland de banden tussen de migrantenpastoraten en de Nederlandse bisdommen losjes. De migrantenpastoraten bleven daardoor onzichtbaar en kregen niet dezelfde kerkrechtelijke structuur als de bestaande Nederlandse parochies. De bepalingen van het concilie bleven in de bureauladen liggen (Maaskant 2000, 49). Echter, juist omdat Nederland te maken kreeg met migranten uit een verscheidenheid van herkomstlanden, zat de Nederlandse katholieke kerk in een lastig parket. Zij had nu de verantwoordelijkheid gekregen over de zielzorg van alle migrantengroepen. De toekomst zou uitwijzen of zij haar eenheid kon bewaren. De Nederlandse kerk zou in veertig jaar drastisch veranderen: van één - Nederlandse - katholieke kerk naar een gedeelde kerk. Eind 2004 werd door het Vaticaan van het idee afgestapt dat migratie tijdelijk was. De migrantenparochies werden niet meer gezien als een tijdelijke maar als een structurele oplossing (Pauselijke raad voor migratie en toerisme 2004). In navolging daarvan zijn per 1 januari 2005 in Nederland de pastorale en canonieke verantwoordelijkheden voor de migrantenparochies, zoals dat bij de territoriale parochies al gebruikelijk was, naar de bisschoppen overgegaan. Tot dan toe werd het anderstalige pastoraat tot categoriaal pastoraat gerekend, met een eigen structuur, los van dekenaat en bisdom (Kruszynski 2004). Kortom, door de angst voor geloofsafval en de kwetsbaarheid van de katholieke migranten besloot het Vaticaan dat migranten, bij hoge uitzondering, een eigen kerk mochten oprichten. Die koerswijziging heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Portugeessprekende kerk. | |
Een eigen parochie in Nederland: Haarlem en AmsterdamWelke gevolgen had deze koerswijziging op de ontwikkeling van de Portugeessprekende kerken in Nederland en welke invloed had de Portugeessprekende kerk op de Nederlandse katholieke kerk? Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden wordt allereerst stil gestaan bij de vraag hoe en waarom deze kerken zijn ontstaan. | |
[pagina 337]
| |
Na aankomst in Nederland zochten de Portugezen naar een balans tussen hun Portugese katholieke identiteit en hun nieuwe plek binnen de (Nederlandse) katholieke kerk. Enerzijds wilden zij geassocieerd worden met en geaccepteerd worden als katholieken. Anderzijds hadden zij de behoefte om deze katholieke identiteit met eigen etno-culturele tradities aan te vullen en dus de Portugese identiteit te behouden (Liptak 1989, 5; interview met mevrouw Passos, 2004). De behoefte aan een Portugese kerk, waar men in het Portugees de mis kon lezen en de Portugese wijze van geloofsbeleving kon continueren, was uiteindelijk groter dan de wens tot acceptatie binnen de plaatselijke kerk. In 1964 werd daartoe een aanzet gegeven toen de bisschop van Haarlem, pater J.J. van Houtert, vroeg of hij voor de Portugezen in het Protugees de mis wilde lezen. De Portugese katholieken waren voorheen altijd naar de Nederlandse kerk gegaan, maar zij hadden de wens geuit om een eigen kerk op te richten. Dit was nog vóór de bekendmaking van de De pastoralis migratorum cura, want de mogelijkheid om te preken in de taal van de migranten was altijd al mogelijk geweest. Pater van Houtert was een Nederlandse pater die voor missiewerkzaamheden in Brazilië was geweest en zich daar de Portugese taal eigen had gemaakt. Onder zijn leiding richtte de Portugese gemeenschap in Amsterdam zijn eerste eigen kerk op: de Allochtonenmissie Nossa Senhora de Fátima. In de eerste jaren werd alleen iedere tweede en vierde zondag van de maand een mis gehouden. De overige zondagen gingen de Portugezen naar een Nederlandse kerk in de buurt. Toen er wekelijks diensten werden gehouden, gingen de meesten uitsluitend naar de Portugese kerk.Ga naar eind3 Mevrouw Passos is sterk betrokken geweest bij deze kerk en haar oprichting. Zij kwam in 1962 naar Nederland, een jaar na haar man. De behoefte aan een plek om je thuis te voelen, voedde haar wens om naar een kerk te gaan waar zij andere Portugezen kon ontmoeten en kon ‘bidden in de taal van je hart’. Zij besloot pater Van Houtert te helpen en zij ging de deuren langs om andere Portugezen aan te sporen naar de Portugese mis te komen. Over haar ervaringen in de begindagen van de Portugese kerk zei mevrouw Passos: In Haarlem ging ik naar de Nederlandse mis. Toen kregen wij rond 1964 een pastor die uit Brazilië kwam die onze eerste aalmoezenier is geworden, pater Van Houtert. Hij kwam wel eens per maand de mis bidden bij de zusters in de Zijlstraat en daar heb ik dus een beetje de leiding op mij gehaald om de Portugezen af te gaan om te vertellen dat op die dag een [Portugese, CL] mis zou gebeden worden(...). Dat was om de veertien dagen. De eerste zondag van de maand en de derde zondag van de maand hadden wij dus kerkdienst ergens in een geleende kerk. Soms was het hier, soms was het daar, waar er plaats was. Later, ik weet niet precies wanneer, kregen wij van de zusters van ‘De Voorzienigheid’ een kapel aan de Lauriergracht. Later kregen wij dus van hen een gymzaal die niet meer geschikt was om te gymmen, want het was te klein, die hebben wij dus als ruimte voor ons gekregen. Daar hebben wij ik denk iets van twintig jaar gezeten. Wij hebben sinds een jaar of dertien, veertien | |
[pagina 338]
| |
een eigen kerk kunnen krijgen. Daar hebben wij voor gezwoegd. Dus nu hebben wij onze eigen parochie. Dus nu zijn wij de eerste buitenlandse gemeenschap die een eigen parochie heeft.Ga naar eind4 Afb. 13.2 Pater van Houtert, die voor missiewerk in Brazilië had gezeten, werd door de Haarlemse bisschop gevraagd missen in het Portugees te verzorgen voor gastarbeiders uit Portugal. Hier Pater van Houtert tussen een groep gelovigen in 1960.
De kapel aan de Zijlstraat was al snel geen geschikte plaats meer voor de Portugezen. Hij was te klein geworden door het groeiende aantal Portugezen en tevens ondervonden de zusters, zo zeiden zij, veel overlast door het getik van de naaldhakken van de Portugese dames die op de etage boven de vertrekken van de zusters rondliepen. Zuster Boomars wist haar overste over te halen om de kapel aan de Lauriergracht ter beschikking te stellen van de Portugezen, mits zij de verantwoording hierover droeg. Er is volgens zuster Boomars echter nooit iets vervelends voorgevallen.Ga naar eind5 In 1989 verwierven de Portugezen een eigen kerkgebouw aan de Jacob Catskade in Amsterdam.Ga naar eind6 Vanaf 1994 heeft de Portugeessprekende parochie in Amsterdam tevens een officiële kerkrechtelijke status. Deze kerk kreeg de status van missio cum cura animarum (missie met zielzorg), ook wel quasi-parochie genoemd.Ga naar eind7 Hiermee werd deze parochie slechts gedeeltelijk gelijkgetrokken met de plaatselijke parochies. Het is opmerkelijk dat hoewel het al sinds 1969 mogelijk was om migrantenparochies op te richten, dit in Nederland lange tijd niet voorkwam. In 1990 werd de ongelijkwaardige juridische positie van de migrantengeloofsgemeenschappen aangekaart bij de Nederlandse bisschoppenconferentie door de Stichting Allochtonenpastoraat. In 1993 werd een nieuwe regeling in het leven geroepen, die het mogelijk maakte om een parochie of quasi-parochie op te richten voor een migrantengroep (Maaskant 2000, 49). Het bleef wel de bedoeling dat de Portugezen uiteindelijk integreerden in de Nederlandse parochie of, als zij zouden terugkeren naar Portugal, integreerden in de parochie van herkomst. Toch waren het eigen kerkgebouw en de officiële kerkrechtelijke status van quasi-parochie symbolen van de plek die de Portugeessprekende kerk had verworven in het culturele en religieuze leven in Nederland. | |
[pagina 339]
| |
Pater van Houtert verzorgde in Amsterdam niet alleen de missen en de sacramenten, zoals de doop en de huwelijk, maar hielp ook met het vinden van huisvesting voor diegenen die pas in Nederland waren aangekomen, vertaalde belangrijke juridische stukken in het Portugees, hielp met doktersvoorschriften, assisteerde bij het afsluiten van verzekeringen, onderhield namens de Portugezen contacten met advocaten, notarissen en rechtbanken. Kortom, hij bood de Portugezen een veilige en herkenbare plaats waar zij zich als op een bastion konden terugtrekken. Daarnaast bood hij hulp en gaf hij advies bij het wennen aan het nieuwe leven in Nederland en de integratie in de Nederlandse samenleving. Hij werd geholpen door zuster Josina Boomars. Zij was zuster van de congregatie ‘De Voorzienigheid’ en vanwege missiewerkzaamheden in Brazilië sprak zij Portugees. Zuster Boomars zette zich vooral in voor problemen van de vrouwen en gaf ‘sociale bijstand’ op elk gebied met huisbezoeken en bezoeken aan ziekenhuizen (Van Houtert 1980). Na tien jaar aalmoezenier te zijn geweest voor de Portugese katholieken in Amsterdam, stopte pater van Houtert in 1974 met het pastorale werk. In de jaren na de oprichting van de Amsterdamse parochie nam het aantal Portugese kerken in Nederland explosief toe. In Rotterdam, Den Haag, Haarlem, Zaandam en 's-Hertogenbosch ontstonden nieuwe kerken voor katholieke Portugezen. Vandaag de dag bestaan echter nog alleen de Amsterdamse, Rotterdamse en de Haagse parochie. | |
Een parochie in Den HaagDe tweede Portugeessprekende parochie werd in 1966 in Den Haag opgericht. De Portugeessprekende van Den Haag hebben geen kerkrechtelijke status als afzonderlijke parochie. Hun kerk in de Schilderswijk valt onder de (territoriale) Heilige Willibrordparochie, waar verschillende taalgemeenschappen in de Schilderswijk onder vallen, zoals de Surinaamse en Portugeessprekende gemeenschappen, Engelstalige en Franstalige Afrikaanse gemeenschappen en diverse Antilliaanse gebedsgroepen. In de kerken van deze parochie komen tevens twee Ghanese Pinkstergemeenten samen.Ga naar eind8 Deze gemeenschappen hebben vanwege het feit dat zij onder dezelfde parochie vallen veel contact met elkaar. De andere Portugeessprekende parochies staan meer op zichzelf. In Den Haag worden regelmatig activiteiten georganiseerd voor alle migrantengemeenschappen. Zo wordt er ieder jaar een gezamenlijke mis georganiseerd in februari of maart. Iedere gemeenschap heeft een eigen aandeel in deze mis en verzorgt dit dan in de eigen taal. Er is dan bijvoorbeeld een bijbellezing in het Spaans, een lied in het Nederlands en iedere gemeenschap heeft zijn eigen voorbede in de eigen taal. Volgens pastor Eijken voedt deze mis het gevoel van eenheid: het gevoel dat alle gemeenschappen, ondanks de verschillen in taal, tot dezelfde kerk behoren. Iedere gemeenschap kan na afloop van de mis in een kraam informatie geven over de eigen gemeenschap. | |
[pagina 340]
| |
De katalysator van de oprichting van Portugeessprekende parochies: de geloofsbelevingWat lag ten grondslag aan het verlangen om een eigen parochie op te richten, die met zo veel verve werd verdedigd door de Portugezen en later door de Kaapverdianen? De verschillen in de geloofsbeleving tussen Portugese en Nederlandse katholieken enerzijds en Portugese en Kaapverdiaanse katholieken anderzijds waren dé grote katalysatoren van de oprichting van aparte parochies. Het is belangrijk stil te staan bij de verschillen in geloofsbeleving tussen deze groepen. Het was noch het geloof noch de taal die de mensen binnen een kerk bond, maar een abstract begrip als ‘cultuurgebonden geloofsbeleving’. Het verschil in geloofsbeleving tussen Portugezen en Nederlanders zorgde er voor dat de Portugezen de behoefte voelden een eigen kerk op te richten, waar de Portugese geloofsbeleving centraal zou staan. Kaapverdianen voelden eveneens sterk de behoefte om op hun eigen wijze hun geloof te belijden, ook als dat betekende dat zij afscheid moesten nemen van de Portugezen. In gesprekken met de Portugese en Kaapverdiaanse gelovigen komt naar voren dat zij vinden dat zij op een ‘andere manier’ geloven en op een andere manier invulling geven aan de mis. Zuster Boomars typeerde het verschil tussen de geloofsbeleving van de Portugeessprekenden en de geloofsbeleving van de Nederlanders als volgt: Deze mensen, zowel uit Portugal, uit Brazilië of Angola en andere Portugeesprekend landen, leven nét even dieper vanuit hun geloof. Ik bedoel niet discussiërend of hoog gegrepen maar wél als mensen die hun geloof uitdragen naar de ander die mogelijk aandacht nodig heeft. Soms kan ik bewondering hebben als zij mij vertellen wat ze de afgelopen week hebben gedaan en waarom. Zelf ondervind ik, wat dat betreft, veel begrip maar ook bijstand als het nodig is.Ga naar eind9 Het onderlinge contact en de onderlinge betrokkenheid zijn onder Portugeessprekenden belangrijk. In de Nederlandse kerk wordt een ieder-voor-zichmentaliteit geconstateerd. Hier bidt iedereen in zichzelf, met gevouwen handen en gesloten ogen. Ook bij begrafenissen blijven veel Nederlanders uiterlijk ongeroerd. De Portugeessprekende gemeenschap is meer extravert in het uiten van de gevoelens, waardoor zij zich niet altijd thuis heeft gevoeld binnen de Nederlandse kerk. Deze verschillen tussen de Nederlandse, Portugese en Afrikaanse (geloofs) cultuur zijn voor de Portugezen nog steeds belangrijk. Mevrouw Passos vertelde over het introverte karakter van het contact met Nederlanders in het leven van alledag: ‘En wij zijn nogal zoenerig en lichamelijk contact is belangrijk(...). De Hollanders (...) ze gaven elkaar alleen een kale, kouwe hand’ (Interview met mevr. Passos 2004). De afstandelijkheid van de Nederlanders had ook haar weerslag op het religieuze domein. De geloofsbeleving van de Nederlanders is individueler dan die van de Portugeessprekende gemeenschap. Zo werden nieuwe parochianen bijvoorbeeld niet voorgesteld | |
[pagina 341]
| |
aan de kerkgangers; een feit dat met name Kaapverdiaanse en Angolese katholieken erg teleurstelde. De Afrikaanse Portugeessprekenden voelden zich in meerdere opzichten niet thuis in de Nederlandse kerk. Kaapverdianen en Angolezen sloten zich veelal aan bij de Portugeessprekende kerk. Zij gaven hier de voorkeur aan boven de Nederlandse parochies. Judith Maaskant heeft onderzoek gedaan naar de geloofsbeleving van Afrikaanse katholieken en hun bezwaren om naar de Nederlandse kerk te gaan. De 21 Afrikaanse migranten die Maaskant voor haar onderzoek sprak, zijn verbaasd over de gang van zaken in een Nederlandse kerk. Niemand heet hen als nieuwkomer welkom, de diensten duren kort en zijn strak geregisseerd en na de eucharistie spoedt iedereen zich huiswaarts. Er worden weinig liederen gezongen en er wordt niet gedanst. Afrikaanse gelovigen willen het geloof gezamenlijk beleven met zang, dans en ontmoeting, ook buiten de zondagse vieringen (Maaskant 2000, 95-96). De Rotterdamse parochie komt tegemoet aan deze behoefte van de Kaapverdianen en de kleine groep Angolezen. Er worden veel activiteiten georganiseerd buiten de mis op zondag, waar veel parochianen op af komen. De samenzang van zelfgeschreven Creoolstalige liederen speelt een centrale rol in de Kaapverdiaanse missen. Een Afrikaanse katholiek zei over hun missen: ‘Wij zijn hard, weet je wel, wij zingen hard, we dansen, bidden hardop. In Nederland hebben ze een andere manier van God prijzen’ (Maaskant 2000, 76). Een ander merkte op: ‘De Rooms katholieke kerk in Nederland mist spontaniteit. De kerk is kouder en rustiger. Het is hier allemaal strak geregeld, er is geen tijd om samen je gevoel te uiten’ (Maaskant 2000, 76). Een Angolees uit het onderzoek van Maaskant vertelde over zijn ervaringen met de Nederlandse kerk: De manier van denken, de manier van geloven, de manier waarop de mensen hier leven (...) Het geloof van ons allemaal is wel: Jezus is de Messias. Maar in het geloven is toch een verschil. In het Zuiden, ook van Europa, is het bidden sterker, de mensen voelen sterker. Maar in het Noorden, hier in Nederland zitten de mensen stil voorovergebogen. Of ze nou wel of niet iets voelen, ze zitten stil. Daarom zeggen veel Afrikanen, we gaan naar onze eigen plekken om op onze eigen manier te bidden. (Maaskant 2000, 75) Pastor Stevens vertelde dat sommige Nederlanders na een begrafenis tegen elkaar zeggen: ‘Je hebt je goed ingehouden.’ Het (overmatig) tonen van emoties wordt door veel Nederlanders gezien als ongepast of een teken van zwakte. Bij Portugeessprekenden ligt dit in de regel anders. Bij Kaapverdiaanse begrafenissen worden emoties openlijk getoond en iedereen deelt in elkaars verdriet. Men komt dan samen om te huilen en te rouwen. De pastor moet de nabestaanden soms tegenhouden om in het graf te springen. Op begrafenissen komen niet alleen bekenden van de overledene. Puur het feit dat de overledene een Kaapverdiaan was, is een reden om naar de begrafenis te gaan en de familie steun te betuigen. Soms weet men dan niet eens hoe | |
[pagina 342]
| |
de overledene heette.Ga naar eind10 De missen, begrafenissen, de huwelijken en de eerste heilige communie van de kinderen zijn hoogtijdagen in de katholieke kerk. De Kaapverdiaanse kerk is op deze dagen een ontmoetingsplek voor mensen die zich identificeren met de gemeenschap, ongeacht het feit of men een persoonlijke band heeft met de betrokkenen. Het is een plaats waarvan men weet dat men anderen van de gemeenschap kan treffen. Dit is al reden genoeg om naar deze kerk te gaan.Ga naar eind11 Het feit dat Nederlanders minder op elkaar betrokken zijn en minder vaak naar de kerk gaan, betekent voor veel Afrikanen dat de Nederlanders minder gelovig zijn dan zij. Bovendien zien zij dat er in Nederland nauwelijks een maatschappelijke en morele rol voor de kerk is weggelegd. Zij zien niet dat het geloof duidelijk in daden wordt omgezet (Maaskant 2000, 95-96). Dit is ook een bezwaar van de Portugezen en Brazilianen.Ga naar eind12 Het elkaar ontmoeten is ook zeer belangrijk voor de Portugezen en Brazilianen. Dit heeft de continuïteit van de Portugeessprekende kerken gewaarborgd en integratie in de plaatselijke kerk verhinderd. Zuster Josina Boomars zegt over haar persoonlijke gevoelens bij de ontmoetingen: (...) vooral de ontmoetingen na de diensten zijn tot op vandaag héél fijn. Nu woont men meer uit elkaar en men is door de week in eigen werk en huis, goed bezet, maar de zondagen, na de dienst is het met een kop koffie weldadig. Ook hebben wij vanaf het begin zeer veel medewerking ervaren van de dames en heren. Er is een sterke band onderling, ook weet men dat, áls er problemen of vragen waren men altijd geholpen werd.Ga naar eind13 De kerk heeft dus voor de Portugeessprekende migranten een belangrijke functie als instituut dat de onderlinge contacten en het gevoel van verbondenheid bevordert. De parochianen zijn hier erg op gericht: de mis op zondag heeft niet alleen een religieuze betekenis. Het is een gelegenheid om elkaar te ontmoeten en bij te praten. Naast de ontmoetingsfunctie heeft de Portugeessprekende kerk in Rotterdam ook een belangrijke doorverwijsfunctie naar Nederlandse instanties. Veel Kaapverdianen weten niet de weg te vinden naar instanties, zoals het RIAGG, en zij weten niet altijd hun weg te vinden in het stelsel van de verzorgingsstaat, zegt pastor Stevens. De kerk speelt een bemiddelende rol. Als Kaapverdianen problemen hebben op het werk, in het huisgezin of op school, kunnen zij terecht bij een Kaapverdiaanse maatschappelijk werkster van de kerk. Pastor van Houtert heeft deze rol ook gespeeld voor de Portugese gastarbeiders. De kerk kan dan de brug leggen naar de Nederlandse hulpverleningsinstantie en kan deze instanties ook meer informatie verschaffen over de Kaapverdiaanse gemeenschap. Deze functie van de kerk wordt echter niet financieel gesteund.Ga naar eind14 Het belangrijkste verschil tussen de Nederlandse en Portugese-Kaapverdiaanse geloofsbeleving is de individualistische en introverte beleving van de Nederlanders. Voor Portugezen en Kaapverdianen is het erg belangrijk elkaar te ontmoeten: na de | |
[pagina 343]
| |
Afb. 13.3 In Den Haag zijn er twee groepen Portugeessprekenden: Portugezen en Brazilianen. De Portugezen richtten zich bij het bidden tot Onze Lieve Vrouwe van Fátima en de Brazilianen tot Onze Lieve Vrouwe van Aparecida. In tegenstelling tot bij de Rotterdamse parochie worden hier deze twee beelden op zondag naast elkaar gezet. De pastor probeert zo te benadrukken dat het gaat om dezelfde Maria, ongeacht waar zij is verschenen.
mis wordt er lang nagepraat en nieuwe gelovigen worden voorgesteld. Zij hebben het gevoel in de Nederlandse kerken snel in de anonimiteit te verdwijnen. De Kaapverdianen zijn nog extraverter dan de Portugezen en benadrukken het samen zingen en dansen. Deze verschillen overstijgen de overeenkomsten in geloof en taal en zijn de belangrijkste oorzaken gebleken voor de oprichting van de Portugeessprekende en later de Kaapverdiaanse kerk. De verschillen tussen de Portugezen en Kaapverdianen bleken in Rotterdam zo groot, dat het tot een breuk kwam. De Kaapverdianen gingen in Rotterdam alleen verder. | |
Kaapverdianen en de Portugeessprekende parochieHoe kwam het tot een breuk? Welke sluimerende gevoelens waren al lang aanwezig voordat het tot een climax kwam in de symbolische daad van het verwisselen van de beelden? Ongeveer negentig procent van de Kaapverdianen is katholiek en de katholieke kerk is daarmee een belangrijk religieus en sociaal brandpunt voor deze gemeenschap. Hoewel enerzijds de katholieke kerk geassocieerd werd met de Portugese koloniale overheersing omdat de kerk een bondgenoot was van de Portugezen, is er | |
[pagina 344]
| |
anderzijds onder de Kaapverdianen de behoefte om hun geloof te belijden binnen de Portugeessprekende kerken (Strooij 1998, 270). Zij gingen vrijwel allemaal naar de mis in de Portugeessprekende parochie in Rotterdam. In eerste instantie was deze Portugese parochie bedoeld voor de Portugese gastarbeiders in de jaren zestig. Maar met het toenemende aantal Kaapverdianen is de aandacht binnen deze parochie verschoven van de Portugezen naar de Kaapverdianen. Minder dan twintig procent van de parochianen is nu nog Portugees. Terwijl de Nederlandse kerk een teruglopend ledenaantal heeft, kan de Kaapverdiaanse kerk op de zondagmis en bij andere activiteiten rekenen op ongeveer 700 à 800 bezoekers. Bij grote religieuze feesten, begrafenissen en hoogtepunten als de doop en het huwelijk, zijn er zo veel bezoekers dat er een intern televisiecircuit nodig is om alle aanwezigen in aangrenzende ruimten de viering te kunnen laten meebeleven. Door de grote betrokkenheid van de Kaapverdianen bij de kerk heeft deze parochie de naam ‘het elfde eiland van Kaap Verdië’ gekregen (Strooij 1996, 102). De kerk staat in de wijk Delfshaven, waar ook de meeste Kaapverdianen wonen. Opmerkelijk is dat voor culturele activiteiten de meeste Kaapverdianen niet de Maas oversteken. De meeste culturele activiteiten van Kaapverdianen vinden plaats in Delfshaven. De ouderen in andere wijken steken de rivier niet over om activiteiten in Delfshaven bij te wonen. Hoewel het, fysiek gezien, niet moeilijk zou moeten zijn om via een brug aan de andere kant van de rivier te komen, blijkt de rivier in de praktijk een psychologische barrière te vormen. De kerk in de Korfmakersstraat bereikt opvallend genoeg wel Kaapverdianen uit de gehele stad. De (letterlijke) waterscheiding lijkt hier geen rol te spelen (De Gruyter 2003, 19). Hiermee wordt nogmaals bewezen dat de Portugeessprekende parochie een categoriale parochie is. De kerk wordt gevormd door de mensen die er samenkomen en zich met elkaar verbonden voelen; de wijk waarin zij wonen (territorialiteit) speelt daarbij geen rol. De parochie zet zich actief in voor het religieus en sociaal welzijn van de Kaapverdiaanse parochianen. De kerk heeft een groot draagvlak voor haar activiteiten, mede omdat zij Kaapverdianen uit heel de stad trekt. Zo is er een vrouwenvereniging, een muziekschool, een naaiclubje voor kinderen, een jongerenclub die zich bezig houdt met Kaapverdiaanse muziek en literatuur en een scoutingclub. Tevens zijn er parochianen die mensen bezoeken in de gevangenis en er is één parochiaan die aids-patiënten begeleidt.Ga naar eind15 Er is een Kaapverdiaanse maatschappelijk werker aangesteld om persoonlijke en doelgerichte hulp te geven aan Kaapverdianen die het moeilijk hebben. De kerk verzorgt ook een opvanghuis voor bedreigde en mishandelde kaapverdiaanse vrouwen. De Portugezen hebben in het begin veel bezwaar gemaakt tegen de toegenomen Kaapverdiaanse invloeden binnen de Portugeessprekende kerk; in de ogen van de Portugezen hún kerk. Het gebruik van het Creools in de mis was voor veel Portugezen een verandering waar zij niet mee konden leven. Er lijken echter binnen de Rotterdamse parochie meerdere factoren een rol te spelen die de scheiding te weeg heb- | |
[pagina 345]
| |
ben gebracht tussen Kaapverdianen en Portugezen. De talen spelen een grote rol maar ook de verschillen in de invulling van de missen. Het verruilen van de beelden van Onze Lieve Vrouwe van Fátima en Onze Lieve Vrouwe van de Vrede, waarmee dit artikel begon, was voor de Portugezen de druppel die de emmer deed overlopen. Veel Portugezen hebben de Portugeessprekende kerk hierdoor verlaten om aansluiting te zoeken bij de Nederlandse kerken in de omgeving. Voor hen was het verschil tussen de Portugese geloofsbeleving en die van de Kaapverdianen - binnen de Portugeessprekende kerk - te groot geworden. De Portugeessprekende parochie was steeds ‘Creoolser’ geworden, zowel in de geloofsbeleving als de taal en de cultuuruitingen. Door een toenemend gebruik van het Creools onder de leken viel de factor ‘taal’, die zo lang de Portugeessprekenden dichter tot elkaar had gebracht binnen de kerk, weg. In een Nederlandse omgeving was de gemeenschappelijke taal een bindend element geweest binnen de Rotterdamse parochie. Als we de Haagse parochie vergelijken met de Rotterdamse parochie wordt duidelijk waarom er in Rotterdam wel een scheiding tussen twee nationaliteiten heeft plaatsgevonden en in Den Haag niet. Hoewel ook de parochie in Den Haag twee groepen Portugeessprekenden kent, namelijk Portugezen en Brazilianen, heeft dit hier nooit tot grote spanningen geleid. De Portugezen richtten zich bij het bidden tot Onze Lieve Vrouwe van Fátima en de Brazilianen tot Onze Lieve Vrouwe van Aparecida. In tegenstelling tot bij de Rotterdamse parochie worden hier deze twee beelden op zondag naast elkaar gezet. De pastor probeert zo te benadrukken dat het gaat om dezelfde Maria, ongeacht waar zij is verschenen. Echter, de nadruk van de parochie ligt nog steeds op de Portugezen, aangezien zij de meerderheid vormen. Het lijkt of de verschillende posities van de Kaapverdiaanse en de Braziliaanse gemeenschap vooral gebaseerd zijn op de Afrikaanse oriëntatie van de Kaapverdianen, zowel in de taal als de geloofsbeleving (Maaskant 2000, 95-95). Dit verwondert veel Afrikanen omdat de Europeanen de brengers van het geloof zijn geweest. Nu zijn in de ogen van de Afrikanen de Europeanen diegenen aan wie zij het geloof moeten brengen (Ter Haar 1998, 167). Hoe groot de invloed van de Afrikaanse katholieken op de Nederlandse geloofsbeleving eigenlijk is, valt buiten het aandachtsveld van dit hoofdstuk. Belangrijker in dit kader is de invloed van de Kaapverdiaanse parochie op de bestuursstructuur van de Nederlandse katholieke kerk. Het gebruik van het Creools tijdens de mis - in de ogen van de Portugezen een slecht dialect van het Portugees -, het zingen en dansen in de kerk en de verering van Onze Lieve Vrouwe van de Vrede gingen niet meer samen met de geloofsbeleving van de Portugezen. De Kaapverdianen vonden dat zij in hun recht stonden om Kaapverdiaanse missen te houden vanwege hun numerieke overwicht. Met steun van de pastor en de grote meerderheid van de parochianen stond de Kaapverdiaanse geloofsbeleving voortaan centraal in de Rotterdamse missen. Tot 1991 gingen Portugezen en Kaapverdianen samen op bedevaart naar Heiloo, hét grote jaarlijks terugkerende hoogtepunt van de Portugeessprekende katholieke | |
[pagina 346]
| |
Afb. 13.4 De veranderingen binnen de Portugeessprekende kerk in Rotterdam leidde ook tot een verandering in de staf. Tussen foto 13.2 en deze foto zijn 45 jaar verstreken.
Afb. 13.5 De Witte Madonna op haar nieuwe plaats in de kerk.
| |
[pagina 347]
| |
Afb. 13.6 Terwijl er wordt voorgezongen kunnen wij een indruk geven van de nieuwe verhoudingen tussen de twee madonnabeelden. Uiterst rechts het witporseleinen beeld, links het ebbenhouten beeld. Eerste communie, juni 2005.
Afb. 13.7 De communicanten komen binnen. De spanning van het moment is nog precies hetzelfde als vroeger.
| |
[pagina 348]
| |
Afb. 13.8 In geconcentreerde afwachting.
Afb. 13.9 De eerste communie.
| |
[pagina 349]
| |
gemeenschap. Echter, ook tijdens de bedevaart waren de verschillen in geloofsbeleving te groot geworden. De Kaapverdianen besloten afzonderlijk van de Portugezen op bedevaart te gaan. | |
De bedevaartIn 1980 vroeg de Portugese gemeenschap aan pastor Simon van Niel, pastor van de Amsterdamse parochie, of er een romaria - een bedevaart - gehouden kon worden. Eerst werd er gedacht aan een processie door de straten van Amsterdam. Dat bleek niet mogelijk en het oog viel op het processiepark in Heiloo. Heiloo was een plaats waar naast de processie ook niet-religieuze activiteiten konden worden gehouden, zoals dat hoort bij een Portugees-Braziliaanse romaria. Deze bedevaart was ter ere van de Mariaverschijning in Fátima, de beschermheilige van Portugal en de Portugeessprekende kerk in Amsterdam. Tot het moment van de splitsing kwam, deden er 1200 Portugezen en Kaapverdianen mee aan de bedevaart (Margry 1997, 455). De bedevaart van de Portugezen en de Kaapverdianen is een bijzonder fenomeen: zij gaan op bedevaart naar Fátima of Kaap Verdië, zonder Nederland te verlaten. Aangezien het voor de meeste Portugezen niet mogelijk is om daadwerkelijk naar het bedevaartsoord in Fátima in Portugal te gaan, is het bedevaartsoord in Heiloo een substituut-heiligdom. In Heiloo wordt herdacht dat Maria te Fátima - Onze Lieve Vrouwe van Fátima - is verschenen aan drie herderskinderen. Dit bedevaartsoord is niet exclusief voor Portugezen; ook Nederlandse bedevaartgangers gaan naar Heiloo ter ere van Onze Lieve Vrouwe ter Nood, en katholieke migranten uit Bosnië-Herzegovina zien Heiloo als een filiaalheiligdom voor Onze Lieve Vrouwe van Medjugorje (Margry 1997, 456-464). De bedevaart heeft altijd een aantal vaste activiteiten. Allereerst houdt men een processie over het terrein, gevolgd door een mis. Na het religieuze gedeelte is er een picknick waar men kan bijpraten, waar Portugese muziek wordt gespeeld en volksdansgroepen optredens verzorgen (Interview met mevr. Passos 2004; Margry 1997, 455-456). De bedevaart is een goede mogelijkheid om elkaar weer te zien en om ‘jezelf te kunnen zijn’ met Portugezen onder elkaar. In 1991 werd na een periode van strubbelingen de beslissing genomen dat de Kaapverdianen en Portugezen niet meer samen op bedevaart zouden gaan. De meningen over de invulling van de bedevaart waren te zeer uiteengelopen. Voor de Kaapverdianen was het Milagrosa-aspect, de wonderbaarlijke genezingen, tijdens de bedevaart veel belangrijker. Daarnaast waren nationale muziek, dans en gerechten erg belangrijk tijdens de bedevaartspicknick. De Kaapverdianen gingen voortaan naar Scherpenheuvel in België. Op Hemelvaartsdag in 1995 keerden de Kaapverdianen nog wel even terug naar Heiloo, met duizend deelnemers en hun eigen beeld (Margry 1997, 455). Dit was echter van korte duur. De Rotterdamse Portugezen gaan wel samen met de Amsterdamse parochia- | |
[pagina 350]
| |
nen op bedevaart naar Heiloo. De reden dat de Kaapverdianen niet op een ander tijdstip naar Heiloo gaan, is dat het terrein en de kapel van Onze Lieve Vrouwe ter Nood in Heiloo te klein zijn voor het aantal Kaapverdianen dat deelneemt aan de bedevaart. Het bedevaartsoord in Scherpenheuvel is een zeer groot complex dat door grote groepen gereserveerd wordt, zoals de Kaapverdianen. Er gingen in 2004 zeventien bussen met Kaapverdiaanse belangstellenden mee naar het bedevaartsoord in Scherpenheuvel. In feite zou er in Scherpenheuvel ook ruimte zijn voor de Portugese bedevaartgangers, maar zij blijven afzonderlijk op bedevaart gaan van de Kaapverdianen. De Brazilianen gaan in oktober ook apart van de Portugezen op bedevaart. Op die dag wordt op het binnenplein achter de kerk in de Haagse Schilderswijk een processie gehouden, ter ere van Onze Lieve Vrouwe van Aparecida. Na de processie en de mis is er een picknick met Braziliaanse hapjes. In 2003 trok deze bedevaart ongeveer tweehonderd Braziliaanse gelovigen uit heel Nederland. De pastor van de Portugeessprekende gemeenschap in Den Haag publiceert ieder jaar een aankondiging in een tijdschrift voor Brazilianen in Nederland.Ga naar eind16 Aangezien de bedevaart slechts een maal per jaar wordt gehouden, heeft de gescheiden bedevaart van de Portugezen en de Brazilianen niet tot een complete scheuring geleid tussen de groepen geleid. De aparte bedevaart van de Kaapverdiaanse gelovigen was daarentegen een gevolg van de wrijving tussen de verschillende geloofsbelevingen, die al jaren tijdens de zondagmissen waren opgemerkt. Bij de hoofdzakelijk Kaapverdiaanse parochie die hierdoor ontstond, hoort een Kaapverdiaanse bedevaart. Voor alledrie de groepen geldt dat de bedevaart een belangrijke uiting is van de eigen geloofsbeleving, die zij afzetten tegen de geloofsbeleving van ‘de ander’: hetzij Nederlanders, hetzij Portugezen. Centraal bij de bedevaart staan daarom de ontmoeting van gelijkgestemden en de nationale culturele activiteiten (zoals nationale zang, dans en gerechten). Deze bedevaarten zijn het symbolische instrument geworden waarmee een eigen plek wordt geclaimd binnen het religieuze en culturele leven van zowel de Nederlandse als de Portugeessprekende kerk. | |
BesluitDe Nederlandse katholieke kerk - en vooral de bestuursstructuur binnen de kerkprovincie Nederland - is sinds de jaren zestig drastisch veranderd. Dit heeft voor een groot deel te maken gehad met de komst van de migranten in deze periode. De katholieke kerk stapte in 1969 af van het idee dat parochies alleen een geografisch afgebakend gebied konden zijn en stond migrantenkerken toe op basis van taal. Dit betekende een omslag in het beleid van de rooms-katholieke kerk. De kerk had altijd uitgedragen dat het katholieke geloof de eenheid onder de gelovigen garandeerde. Echter, verschillen in taal en geloofsbeleving bleken in de praktijk door de komst van de migranten belangrijker dan de eenheid op basis van geloof. Uit angst | |
[pagina 351]
| |
voor geloofsafval erkende de rooms-katholieke kerk het belang van de taal en de geloofsbeleving voor migrantengroepen. De verschillen in geloofsbeleving tussen de Nederlandse katholieken en de Portugeessprekende gelovigen - zoals de nadruk op zang en dans, het in het openbaar uiten van gevoelens, het contact na en buiten de mis - waren de belangrijkste factoren om een eigen Portugeessprekende parochie op te richten. De kerk deed een concessie om de eenheid binnen de kerk te behouden maar het gevolg was een gedeelde kerk. De veranderingen in de Nederlandse samenleving - als gevolg van de koerswijziging van het Vaticaan - hadden eigen kerken mogelijk gemaakt, maar deze veranderingen kregen een geheel eigen dynamiek. De Portugeessprekende parochie in Rotterdam raakte verdeeld in een Portugese en een Kaapverdiaanse groep. Er ontstond frictie tussen mensen die zowel hetzelfde geloof hadden als dezelfde taal spraken. De Kaapverdianen hadden - door hun getalsmatige overwicht - een grote invloed gekregen op de invulling van de mis en de rituelen die daarmee verbonden zijn. De Portugese gemeenschap binnen deze parochie maakte bezwaar tegen de Creoolse invloeden in de mis, maar kon ze niet tegenhouden. De Portugezen wilden hier geen deel meer van uit maken. Het gevolg was een ‘afgesplitste’ Kaapverdiaanse kerk en dus een gedeelde Portugeessprekende kerk. De belangrijkste katalysator voor de oprichting van een eigen kerk was wederom de geloofsbeleving. De geloofsbelevingen van de Kaapverdianen en van de Portugezen waren te verschillend. De katholieke kerk is niet alleen in Nederland maar in alle immigratielanden veranderd door de oprichting van migrantenkerken. De koerswijziging in het beleid van de Nederlandse kerk had de Portugeessprekende parochies mogelijk gemaakt; een koerswijziging die zonder deze migranten nooit was ontstaan.
Charlotte Laarman |
|