Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingen van het alledaagse 1950-2000
(2005)–Hester Dibbits, Isabel Hoving, Marlou Schrover– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Nieuwe sporten, nieuwe helden, en de populariteit van de pannaGa naar eind1
| |
[pagina 132]
| |
maar anderzijds ook dat ze in sommige disciplines meer dan representatief van de partij zijn. Uit gemeentelijke onderzoeken naar sportdeelname is naar voren gekomen dat de diverse bevolkingsgroepen ook specifieke sportvoorkeuren hebben, en dat zij voor verschillende organisatieverbanden kiezen. Elke bevolkingsgroep heeft een eigen sportprofiel. In de praktijk blijkt ook de beleving van de sport te verschillen. In dit hoofdstuk zullen we laten zien welke effecten de toetreding van migranten tot de Nederlandse sportwereld teweeg heeft gebracht. Waar komen autochtonen en migranten elkaar tegen in de sport? Wat zijn de resultaten van deze ontmoeting? In hoeverre heeft de alledaagse praktijk van de sport daardoor veranderingen ondergaan? Zijn er onder invloed van hun komst nieuwe disciplines toegevoegd aan het toch al gevarieerde arsenaal? Is er aan de wijze waarop sport beoefend en beleefd wordt iets veranderd? Welke gewoonten en praktijken brachten de nieuwkomers in de sport mee? Hoe is daar op gereageerd? Hebben de Nederlanders zich die toegeëigend of hebben zij zich daar juist tegen verzet? We proberen deze vragen te beantwoorden door een beeld te geven van de relaties tussen etniciteit en sportdeelname, -voorkeuren, -verbanden en -beleving. | |
Deelname aan sportHeel veel betrouwbare gegevens over de sportparticipatie van migranten zijn er niet. In de meeste peilingen zijn migranten ondervertegenwoordigd, zodat over hun deelname geen uitspraken kunnen worden gedaan (GFK 2004). Waar de groep ondervraagden dankzij extra inspanningen wél een goede afspiegeling van de bevolking was, was het aantal respondenten per etnische groep vaak zo klein dat er maar een zwakke basis was om betrouwbare en generaliseerbare uitspraken te doen over de sportdeelname van de verschillende bevolkingsgroepen.Ga naar eind2 Vast staat dat migranten minder vaak dan autochtonen aangesloten zijn bij sportorganisaties. Ook buiten georganiseerd verband doen migranten minder aan sport. De deelnamecijfers verschillen echter per etniciteit, geslacht en leeftijd. Zo zijn bijvoorbeeld Surinamers en Antillianen vaker lid van sportverenigingen dan Turken en Marokkanen. Vooral Turkse en Marokkaanse vrouwen en meisjes blijven in sportdeelname ver achter bij de mannen en jongens in die bevolkingsgroepen. Het mannelijke deel van de tweede generatie met een Turkse of Marokkaanse achtergrond doet in sportdeelname daarentegen niet onder voor autochtone leeftijdgenoten. Ten slotte daalt onder migranten de sportdeelname met de leeftijd sneller dan onder autochtonen. Waar algemene cijfers over de sportparticipatie van migranten ontbreken zijn uiteraard ook geen accurate gegevens beschikbaar over de specifieke takken van sport die migranten beoefenen. Noch sportbonden, noch sportclubs registreren de etnische achtergrond van hun leden. Op grond van persoonlijke indrukken en erva- | |
[pagina 133]
| |
ringen en op basis van onderzoeksgegevens van enkele jaren geleden (Janssens 1999 en Elling 2002), kan in grote lijnen echter wel een beeld van de situatie worden geschetst. Daarbij ligt de focus op die takken van sport waarin migranten het meest actief zijn. | |
SportvoorkeurenDe verschillende etnische bevolkingsgroepen hebben eigen sportprofielen. Takken van sport die in de landen van herkomst een grote populariteit genieten, worden door de betrokken migrantenbevolkingsgroepen ook in Nederland relatief veel beoefend.Ga naar eind3 Net als eetpatronen en kledingstijlen zijn ook sportvoorkeuren cultureel bepaald en worden jongeren op jonge leeftijd via familie, school en leeftijdgenoten gesocialiseerd in bepaalde takken van sport. Sportvoorkeuren hangen dus samen met etnische achtergronden. Ze worden niet enkel bepaald door individuele smaak en sportieve competenties. Een etnische concentratie in specifieke takken van sport en disciplines is daarvan een logisch gevolg. Dat is ook zo omdat sportdeelname onder autochtone Nederlanders in de laatste decennia sterk is gedemocratiseerd en gedifferentieerd. In vergelijking met de meeste etnische minderheidsgroepen is het sportpalet van witte Nederlanders breder en zijn zij in meer verschillende sporten actief. In steden, maar ook in veel dorpen, is tegenwoordig een breed sportaanbod. Hoewel er nog zeker sociale gelaagdheden bestaan in diverse sporten (zie o.a. Breedveld 2003; Elling en Claringbould 2004), kan de sportkeuze minder makkelijk dan vroeger voorspeld worden op basis van sociale factoren als sekse, leeftijd en sociale klasse. Onder migranten is de sportkeuze nog eenduidiger, wellicht ook omdat ze zich juist in hun vrije tijd en vooral in de sport al dan niet bewust identificeren met hun etnische achtergrond. Dit is iets wat overigens ook (autochtone) Nederlanders doen. Nergens is het Oranjegevoel zo sterk als tijdens internationale sportevenementen, zoals EK's en WK's schaatsen en voetbal en de Olympische Spelen. Er is sprake van een zekere witte vlucht uit bepaalde sporten en verenigingen die steeds meer ‘verkleuren’. Dat proces is vergelijkbaar met de etnische verschuivingen in wijken en scholen, en met de veranderingen die het gevolg zijn van de onderscheidingsdrang van de hogere sociale klassen in de sport, die kiezen voor exclusievere sporten wanneer een sport democratiseert (Bourdieu 1984). Dat gebeurde in het verleden met voetbal en tegenwoordig met tennis. Voetbal is onder autochtone en migrantenjongens en -mannen veruit de meest beoefende sport, zowel binnen verenigingsverband als daarbuiten, op trapveldjes en in parken. Veel voetbalverenigingen hebben (een deel van) hun achterban zien verkleuren. Vooral Turkse en Marokkaanse jongens voetballen veel (Roques en Rijpma 2001, 15; Elling 2002, 130). Voor hen staat voetbal nog nadrukkelijker op de eerste | |
[pagina 134]
| |
plaats dan voor autochtone jongens, van wie ook velen weliswaar als kind wel op straat voetballen, maar uiteindelijk via ouders of vriendjes kiezen voor een tennisof hockeyvereniging. Later in dit hoofdstuk bestuderen we wat de etnische vermenging betekent voor de manier waarop migranten- en autochtone voetballers hun sport beleven. Opvallend is dat de traditionele mannensport voetbal ook relatief populair is onder de minst sportieve groep migrantenmeisjes (Elling 2002). Een verklaring hiervoor is dat (straat)voetbal via broers, neefjes en buurjongens voor migrantenmeisjes toegankelijker is dan de ‘witte’ sporten, zoals gymnastiek en handbal, die ‘witte’ meisjes uit de lagere klassen beoefenen. Op de eerste plaats onder migrantenmeisjes staan echter fitness en aerobics. Zij maken dan ook relatief veel gebruik van fitnesscentra en buurtcentra (waar deze sporten worden aangeboden), of ze oefenen thuis. Ook zijn relatief veel migrantenmeisjes te vinden bij diverse dansactiviteiten (volksdansen of streetdance). Het ledental van de Koninklijke Nederlandse Cricketbond (KNCB) is in de laatste decennia van de vorige eeuw, onder andere dankzij de komst van migranten, gestaag gegroeid, maar in de laatste jaren toch weer wat afgekalfd. Vooral Surinamers met een Hindostaanse achtergrond en migranten afkomstig uit voormalige Engelse koloniën - Pakistan, India en Sri Lanka - spelen cricket. De meeste verenigingen, die in het westen van het land te vinden zijn, hebben ook en zelfs voornamelijk migrantenleden. Terwijl hockey ook populair is in de voormalige Engelse koloniën, kent de hockeybond veel minder aanwas uit migrantengroepen, mogelijk omdat deze sport een langere Nederlandse traditie heeft onder de gegoede burgerij. De reactie van een trainer uit de top van het Nederlandse hockeywereldje, naar aanleiding van een opmerking van een van de auteurs over het beperkte aantal migranten in de hockeysport, is in dit verband illustratief. Letterlijk zei hij: ‘Dan moeten ze eerst maar eens gaan studeren.’ Badminton, ook een Engels koloniaal exportproduct, is een tak van sport waarin de Aziaten mondiaal gezien excelleren. Dat is in Nederland eveneens zichtbaar. De sport trekt veel mensen met een Indische of Molukse achtergrond, en deze presteren relatief erg goed. Honk- en softbal daarentegen mogen zich weer verheugen in een grote belangstelling van Antilliaanse en Arubaanse spelers. Zeker op hoger niveau zijn er weinig teams zonder Antilliaanse/Arubaanse inbreng. In het Nederlands team zijn diverse Antilliaanse spelers actief die uitkomen in de Amerikaanse competitie en verder geen enkele band hebben met Nederland. Onder de circa 25.000 honk- en softballers die zijn aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond (KNBSB) kunnen een stuk of duizend Antillianen en Arubanen worden geteld. Deze sport kent diverse verenigingen die door migranten zijn opgericht. De populariteit onder Antillianen en Arubanen vindt haar oorsprong in het gegeven dat de eilanden in de Caraïbische Zee zich sterk op de Verenigde Staten oriënteren. Dat verklaart ook waarom Antillianen en Arubanen in het voetbal minder prominent | |
[pagina 135]
| |
aanwezig zijn dan Surinamers, die van origine sterk gericht zijn op het Zuid-Amerikaanse en in het bijzonder Braziliaanse voetbal. De populariteit van bepaalde sporten onder specifieke etnische groepen hangt dus soms samen met een sterke oriëntatie op Amerika. Die verklaring geldt ten dele ook voor het basketbal. Vooral in de grote steden is de deelname van migrantenjeugd aan het basketbal toegenomen. In een studie uit 1999 naar de populariteit van verschillende sporten, scoorde basketbal onder migrantenjongens en -meisjes het hoogst (nog iets meer dan voetbal en zwemmen): maar liefst driekwart van de ondervraagden wilde deze sport wel beoefenen, tegenover de helft van de autochtone jongeren. Deze jongeren noemden de Afro-Amerikaanse basketballer Michael Jordan het vaakst als sportheld (Elling 2002). Deze populariteit kan worden verklaard uit een sterke oriëntatie op de gecommercialiseerde Amerikaanse jeugdcultuur, waarbinnen de ‘zwarte’ muziekindustrie, basketbal en kledingstijlen dominant zijn, en nauw met elkaar verweven. De aanwas van migrantenleden van verenigingen lijkt echter niet evenredig met de enorme populariteit van de sport onder Surinaamse en Antilliaanse jongeren. Net als voetbal, dat door veel migranten niet in verenigingsverband maar alleen op pleintjes en in parken gespeeld wordt, geldt mogelijk nog in sterkere mate voor basketbal dat het een populaire ‘streetsport’ is, zonder dat de beoefenaars binnen een club actief zijn. In tegenstelling tot voetbal krijgt het Nederlandse basketbal ook nauwelijks media-aandacht en kent het geen grote Surinaams- of Antilliaans-Nederlandse rolmodellen. Behalve onder zwarte Nederlanders is basketbal overigens ook populair bij veel vluchtelingen en asielzoekers uit het voormalige Joegoslavië. In allerlei kracht- en vechtsporten zijn migranten relatief sterk vertegenwoordigd. In de bokssport zijn de migrantensporters in de meerderheid, zeker in de Randstad. Daar is naar schatting tachtig tot negentig procent van alle boksers van migrantenafkomst. Dat het ledental van de Nederlandse Boksbond in de laatste jaren flink is gegroeid, waarbij de prestaties zijn verbeterd, is eigenlijk vooral te danken aan de toename van het aantal migrantenboksers, want het aantal autochtone boksers is eerder af- dan toegenomen. Deze verkleuring van de bokssport is al vele jaren aan de gang. Mede door de vluchtelingenstroom uit landen als Iran, Irak en Afghanistan is ook het niveau van de krachtsport in Nederland omhoog gegaan. Hun komst heeft de afname van het aantal autochtone worstelaars en gewichtheffers enigszins gecompenseerd. De populariteit van karate, dat in de jaren zestig van de vorige eeuw in Nederland is geïntroduceerd, verloopt parallel met de immigratiegolven. Aanvankelijk waren er onder de karateka's veel Indische Nederlanders, Surinamers en Antillianen, vervolgens kwamen er veel Turken en Marokkanen bij. Meestal verzamelen karateka's zich rond een trainer die in de vorm van een eenmanszaak een sportschool heeft opgericht. Er zijn vrij veel karateleraren met een migrantenachtergrond die een grote groep karateka's uit dezelfde bevolkingsgroep aan zich weten te binden. Taekwondo, dat zijn opmars maakte in de jaren tachtig, kent behoorlijk wat | |
[pagina 136]
| |
Afb. 5.1 Boksteam Kops van de Weesperzijde in Amsterdam stelt zich op gepaste wijze voor.
migrantenbeoefenaren. Hetzelfde geldt voor nieuwe en hardere vormen van wedstrijdvechten, zoals kickboksen, thaiboksen en ultimate fight. Net als bij voetbal vinden in navolging van mannelijke toppers en familieleden ook steeds vaker vooral Surinaamse en Marokkaanse migrantenmeisjes de weg naar de sportschool, waar ze kwantitatief en kwalitatief relatief sterk vertegenwoordigd zijn in deze ‘harde zwarte mannensporten’. Dat er tegenwoordig vooral veel Turken en Marokkanen in de verschillende kracht- en vechtsporten (boksen, worstelen, taekwondo, karate) actief zijn, kan behalve uit etnisch-culturele achtergronden ook uit sociale en economische factoren verklaard worden. Omdat boksen en worstelen in Turkije populaire sporten zijn, hoeft het niet te verbazen dat Turken ook in Nederland meer dan gemiddelde belangstelling hebben voor deze disciplines. Maar wanneer meer in het algemeen gekeken wordt naar het opleidingsniveau en de sociaal-economische positie van de deelnemers aan kracht- en vechtsporten, dan valt op dat vooral mensen die op de maatschappelijke ladder wat lager staan zich tot deze sporten aangetrokken voelen. In de literatuur zijn relaties gelegd tussen de arbeiderscultuur en de voorkeuren voor bepaalde sportvormen; ook in het buitenland waren en zijn topboksers vaak mannen uit de laagste sociale klassen, waaronder veel etnische minderheden (Bourdieu 1984; Hargreaves 1986). Mensen die door de inzet van lichamelijke arbeid in hun broodwinning voorzien zouden meer belangstelling en waardering hebben voor ‘mannelijke’ disciplines waarin fysieke kracht en lichamelijk contact belangrijk zijn. Daarnaast spelen ook aspecten van weerbaarheid en zelfverdediging een rol. Dergelijke sporten kunnen dus ook functioneel zijn in het alledaagse leven, dat vooral onder (migranten) jongens en mannen uit lagere sociale klassen vaker gepaard gaat met agressie en geweld (Woodward 2004). Een dergelijke houding is tegengesteld aan de traditionele sportmentaliteit van de gegoede burgerij, die sport juist beoefent vanwege het nutteloze, intrinsieke karakter, hoewel sport ook wel | |
[pagina 137]
| |
Afb. 5.2 Drie boksmeisjes van sportschool Olympia in Den Bosch: vertegenwoordigsters van de nieuwe multi-etnische generatie vrouwelijke boksers.
degelijk gelegitimeerd is vanuit de socialisatie van morele waarden (fair play). Een sprekend voorbeeld van deze soms sterk verschillende benaderingen van dezelfde sport kan gevonden worden in de sportvisserij. Hoewel het onder autochtone vissers gebruikelijk is om de vangst terug te zetten, vissen migranten ook voor de consumptie. Het is bekend dat dit in visverenigingen nog wel eens tot onbegrip leidt. Naast etnisch-culturele achtergronden en etnisch gerelateerde specifieke waarden en omgangsnormen baseren mensen hun keuzen voor een vechtsport ten slotte ook op het sterke (semi) professionalisme en entertainmentkarakter van die sporten. Profsporten als voetbal en vechtsporten vormen voor veel migranten een potentiële manier om maatschappelijk hogerop te komen, geld te verdienen en status te verwerven, iets wat in veel andere arbeidssectoren lastiger bereikt kan worden.Ga naar eind4 In tegenstelling tot andere sectoren lijken in de sport alleen prestaties te tellen, zodat talent en inzet doorslaggevend zijn. Boksen behoorde (naast muziek en dans) tot de eerste vormen van entertainment waarin zwarte mensen konden uitblinken en geld verdienen. Inmiddels bevinden moslim-migranten zich in de laagste sociale positie. Mede daardoor zijn vandaag de dag mogelijk vooral Marokkanen en Turken in vechtsporten actief. Veel uit Azië afkomstige vechtsporten hebben overigens wel een verandering ondergaan toen ze in westerse landen terechtkwamen. Terwijl veel van oorsprong Oosterse ‘martial arts’ meer geïntegreerd waren in het dagelijks leven, waarbij de techniek vanuit een bepaalde levensfilosofie voortkwam en de sportbeoefening gezien werd als een groeiproces, zijn de meeste vechtsporten aangepast aan de wes- | |
[pagina 138]
| |
terse gestandaardiseerde en competitieve wedstrijdsporttraditie, waarbij het vooral draait om punten scoren, winnen en ranglijsten (Theeboom 2001). Terwijl vrijwel alle in Nederland beoefende sporten geïmporteerd zijn, zijn de meeste sporten inmiddels gedeëtniseerd en is er geen sterke connotatie meer met de landen van herkomst. De meeste balsporten komen bijvoorbeeld uit Engeland of Noord-Amerika. Zelfs het korfbal, dat door velen gezien wordt als een typisch Nederlandse balsport, komt voort uit het vrouwenbasketbal uit Amerika (Van Bottenburg 2003). De Nederlandse turn- en gymnastiekbeweging is geïnspireerd door zowel het Duitse als het Zweedse en Oostenrijkse turnen, terwijl de meeste vechtsporten, zoals vermeld, uit Aziatische landen komen. Schaatsen lijkt een van de weinige sporten die een duidelijke Nederlandse historie als volksvermaak hebben. Terwijl sommige sporten in andere landen veel moeilijker wortel schieten en duidelijk geëtniseerd blijven, lijken veel sporten in Nederland relatief snel te worden op- of zelfs overgenomen. Waar autochtone sporters zich uit sommige sporten en verenigingen lijken terug te trekken wanneer er migranten binnenkomen, worden andere nieuwe ‘inheemse’ sporten van migranten juist omarmd. | |
Nieuwe sportenDoor de komst van migranten zijn relatief kortgeleden verschillende nieuwe takken van sport in Nederland geïntroduceerd die van origine uit andere continenten afkomstig zijn en nog nauwelijks gemondialiseerd zijn. We bespreken hier kort hetAfb. 5.3 Dit is de ‘pesrev’, de rituele opwarming voor de worstelaars, in Edirne (Turkije), die aan het eigenlijke olieworstelen vooraf gaat.
| |
[pagina 139]
| |
Turks olieworstelen, de Surinaamse zangvogelsport en het Afro-Braziliaanse capoeira. | |
OlieworstelenHet Turks olieworstelen is tamelijk recent in Nederland geïntroduceerd.Ga naar eind5 In 1997 werd op initiatief van de culturele vereniging Türkevi (Turks Huis) en de lokale televisiezender Mokum TV in Amsterdam voor het eerst een kampioenschap in deze traditionele Turkse sport gehouden. Onder grote belangstelling werd in Amsterdam toen de eerste Kirkpinar gehouden. Kirkpinar (letterlijk: veertig bronnen) is de Turkse plaats nabij het drielandenpunt van Turkije, Griekenland en Bulgarije waar al meer dan zes eeuwen lang elk jaar een groot olieworsteltoernooi plaatsvindt. Tegenwoordig trekt het vele tienduizenden bezoekers en kluistert het miljoenen aan de beeldbuis. Het olieworstelen lijkt op de Olympische worsteldisciplines. Het gaat om een wedstrijd waarbij twee krachtpatsers elkaar proberen te vloeren of op te tillen. De tweekamp wordt gewonnen door degene die het lukt de tegenstander op de rug te draaien, ‘met de navel naar de hemel’ of wanneer de tegenstander bij zijn heupen kan worden opgetild en er vervolgens drie stappen kunnen worden gezet. Olieworstelen is moeilijker dan vrije stijl of Grieks-Romeins worstelen, omdat men is ingesmeerd met olijfolie en zodoende nauwelijks grip op elkaar krijgt. De duur van de wedstrijden is veel langer dan in de reguliere worstelvarianten. Een tweekamp kan dertig minuten duren en nog tweemaal worden verlengd. Daarmee is het olieworstelen voor de deelnemers een ware uitputtingsslag. Onder invloed van de commercialisering en mondialisering zijn in veel sporten de laatste jaren de regels aangepast om wedstrijden een sneller of spectaculairder verloop te geven. Gelet op de lange wedstrijdduur heeft het olieworstelen zich hier klaarblijkelijk (nog) aan onttrokken. Het olieworstelen en de Kirkpinar zijn omgeven met veel rituelen. Zo smeren de worstelaars zichzelf en elkaar van tevoren rijkelijk met olie in. Dat gebeurt volgens een eeuwenoude ceremonie, waarbij de linkerhand bij de rechterschouder begint en waarbij als laatste de zwartleren broek aan de beurt is. Deze broek, de kispet, is het enige kledingsstuk dat wordt gedragen. Hij is samengesteld uit veertig verschillende stukken waterbuffel en kalfsleer, weegt ongeveer vijf kilo en wordt door gespecialiseerde kleermakers gefabriceerd. Met een touw dat aan de bovenkant van de broek wordt aangesnoerd, wordt voorkomen dat hij afzakt. De pijpen worden net onder de knie dichtgebonden. Het is overigens niet iedere worstelaar toegestaan om een kispet te dragen. Dat is een eer die alleen is weggelegd voor de Baspehlivans, de klasse van de grote kampioenen. Worstelaars die daar (nog) niet toe behoren dragen een vergelijkbaar model broek van stevig textiel. De organisatie van de Kirkpinar is formeel in handen van de Agha, dat is de hoofdsponsor en gastheer van het evenement. Hij draagt traditionele oud-Osmaan- | |
[pagina 140]
| |
Afb. 5.4 Tijdens deze olieworstelwedstrijd in Amsterdam regende het ook nog, waardoor het olieworstelen volgens getuigen in een vorm van modderworstelen veranderde. Een superieure techniek was in elk geval nodig om vat te krijgen op de tegenstander.
se kledij. De Agha is degene die aan het einde van de Kirkpinar het hoogste bod heeft uitgebracht op een schaap. Daarmee verzekert hij zich van het sponsorschap van het evenement in het daarop volgende jaar. De Nederlandse Kirkpinar, die sinds 1997 vijf keer in Amsterdam werd gehouden, is een getrouwe kopie van het grote Turkse evenement. Het sportfeest trekt steevast veel bezoekers en krijgt veel aandacht in de media. Turkse zakenlieden zorgen ervoor dat de beste olieworstelaars uit Turkije meedoen. Het is een meerdaags familie-evenement geworden dat wordt omlijst met veel traditionele muziek, terwijl er ook bekende hedendaagse Turkse artiesten optreden. Inmiddels doen er ook enkele worstelaars met een Nederlandse nationaliteit aan mee. Zij worden vooral aangetrokken door de feestelijke entourage en de grote publieke belangstelling voor het olieworstelen, die scherp contrasteren met de gang van zaken rond het reguliere worstelen, dat zich doorgaans afspeelt in sobere sportzaaltjes achteraf, verstoken van enige aandacht. | |
[pagina 141]
| |
Op zoek naar nieuwe leden, en aangestoken door de grote belangstelling voor het Turks olieworstelen, heeft de sportkoepel van onder andere gewichtheffers, worstelaars, touwtrekkers en bodybuilders (de Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitness Federatie, KNKF) een poging ondernomen om een vergelijkbaar evenement onder eigen vlag te organiseren. Dat is niet gelukt. Er ontstond onenigheid met de Turkse organisatoren van de Kirkpinar en de Sportquest Big Boss KNKF games werden geboycot. Er is overwogen om een bond van Turkse olieworstelaars op te nemen in de krachtsportkoepel, maar daar is het uiteindelijk niet van gekomen. De Turkse gemeenschap lijkt zich enigszins te verzetten tegen de toe-eigening van dit eigen cultuurgoed door de Nederlandse sportorganisaties. Er worden de laatste jaren op verschillende plaatsen in Nederland regelmatig kleinschalige olieworstelwedstrijden gehouden, maar sinds 2002 is in Nederland geen echte Kirkpinar meer gehouden. De (vermeende) betrokkenheid van de extreemrechtse Grijze Wolven zou daar debet aan kunnen zijn. Zij zouden het evenement gebruikt hebben om uiting te geven aan hun nationalistische opvattingen en op deze wijze tweedracht hebben gezaaid in het deel van de Turkse gemeenschap dat zich met de Kirkpinar bezighield. Plannen om het evenement nieuw leven in te blazen zijn er wel. Aanvankelijk zouden in juni 2005 de Turkse voetbalclub Türkiyemspor en de Amsterdamse worstelclub Pehlivan een groot ‘olieworsteltoernooi in de Turkse tradities’ organiseren onder de naam Grand Prix van Amsterdam. Omdat de hoofdsponsor zich te elfder ure terugtrok, is het evenement echter weer van de kalender geschrapt. Het beoogde toernooi was volgens de organisatie ‘vooral bedoeld als een kennismaking voor het Nederlandse publiek met het olieworstelen’. Om die reden zouden ‘gedurende het gehele toernooi uitvoerige toelichtingen worden gegeven in de Nederlandse taal’. Voor de leden van de Nederlandse Worstelbond en van de Judobond die aan het toernooi mee hadden willen doen zouden zelfs speciale introductietrainingen worden georganiseerd. | |
ZangvogelsportEen andere sportieve nouveauté in de Nederlandse samenleving is de Surinaamse zangvogelsport.Ga naar eind6 Hierbij gaat het om wedstrijden waarbij steeds twee vogels tegen elkaar op fluiten. De zangvogelsport wordt in Suriname op grote schaal beoefend. Naar verluidt beschikt, met name in het district Nickerie, elk huishouden wel over twee zangvogels. Tevens is bekend dat Desi Bouterse onafscheidelijk is van z'n twee zangvogels die altijd en overal met hem meereizen. De Surinamers die in de jaren tachtig naar Nederland kwamen, namen hun interesse in de zangvogelsport mee. Het is nog altijd een kleine sport. Er zijn niet meer dan vijf Surinaamse zangvogelverenigingen actief - in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Zoetermeer en Tilburg - die hun wedstrijden organiseren als de weersomstandigheden gunstig zijn. Er | |
[pagina 142]
| |
Afb. 5.5 Op het Malieveld laat de Surinaamse Zangvogelvereniging Nederland ‘Beef Free’ zijn vogels hun prestaties tonen.
worden eendaagse wedstrijden gehouden, maar er is ook een landelijke competitie onder auspiciën van de stichting Surinaamse Vogel Vrienden. De sport is snel en eenvoudig uitgelegd. In een ring van ongeveer zes bij zes meter (wedplaats) worden twee kooien met elk een zangvogel van hetzelfde soort op een afstand van vijftig centimeter uit elkaar aan een paal (trot) met een lengte van 1.50 meter opgehangen. Deze vogels krijgen een kwartier de tijd om tegen elkaar op te fluiten. Op een afstand van ongeveer anderhalve meter van iedere kooi staat een scheidsrechter, ofwel scoorder, om het aantal ‘slagen’ te turven. De vogel die de meeste slagen maakt, wint en gaat eventueel door naar de volgende ronde. Het luistert in de zangvogelsport erg nauw op het meteorologisch vlak. Zo kunnen volgens het competitiereglement alleen wedstrijden worden gehouden als het regent, de temperatuur in de ochtenduren ongeveer 16 graden Celsius bedraagt en er een briesje van minstens windkracht 4 waait. Bij afwijkende weersomstandigheden worden de wedstrijden afgelast. Niet elke vogel is geschikt voor deelname. Uitsluitend zogenaamde Repmans mogen meedoen. Dat zijn volwassen vogels. Toegestane vogels zijn de Twa Twa, de Picolet, de Gelebek en de Roti. Zij mogen oorspronkelijke (onder andere Sipa, Lethem, Broedslag, Boesh-slag) en aangeleerde zangsoorten (onder andere Ringslag, Kiauw, Ring-Kiauw, Kiauw-Ring, Pijé Pijé, Wiet Wiet, Swaay Swaay) ten beste geven. Net als in de duivensport, waar nog veel meer geld in omgaat, zijn goed presterende vogels kostbaar. Voor een topvogel, die prijzen kan winnen, wordt grif een | |
[pagina 143]
| |
paar duizend euro betaald. De vogels gaan overigens tamelijk lang mee. Sommige Twa Twa worden wel twintig tot dertig jaar oud. Het is overigens niet zo dat alleen Surinamers zich in Nederland met zangvogelsport bezighouden. In Tilburg werd in 1913 bijvoorbeeld al een internationale zangwedstrijd voor kanaries gehouden als onderdeel van een grote internationale dierententoonstelling door de Tilburgsche Vogelclub. De zangvogelsport zoals die van oudsher in Nederland wordt beoefend, heeft wel een ander karakter. Anders dan bij de Surinaamse vogeltjessport, waar in een tweestrijd het aantal slagen wordt geteld, gaat het bij zangkanaries om de individuele zangkwaliteiten van de vogels. Naarmate een vogel volgens de jury mooier zingt, scoort deze meer punten. De belangstelling onder autochtonen voor deze Nederlandse zangvogelsport, waarvan de meeste verenigingen in Twente, Brabant en Limburg gevestigd zijn, loopt terug. Maar er worden pogingen gedaan de sport nieuw leven in te blazen. In februari 2005 werd in Apeldoorn de Landelijke Speciaalclub Zangkanaries (LSZ) gevormd, als onderdeel van de Algemene Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers (ANBvV), die sinds 1920 bestaat. Deze zangvogelclub kent momenteel zo'n zeventig leden, terwijl de Surinaamse zangvogelvereniging in Amsterdam alleen al 150 leden telt. De zangkanaries (harzers en waterslagers) zijn gecultiveerde wilde kanaries die oorspronkelijk uit het westelijk deel van Afrika (onder andere de Canarische eilanden) komen, waarvandaan ze in de vijftiende eeuw door Spaanse kolonisten naar Europa gebracht zijn, waar de fok- en zangveredeling tot ontwikkeling kwam. Van integratie tussen de beide zangvogelsporten is vooralsnog geen sprake. Afgezien van de verschillen in de disciplines, speelt hierbij wellicht ook het geringe aantal beoefenaren een rol. | |
CapoeiraOngeveer twintig jaar geleden maakte Nederland voor het eerst kennis met capoeira.Ga naar eind7 Dit is een Afro-Braziliaanse krijgskunst die oorspronkelijk beoefend werd door de krijgers van Palmares, een Braziliaanse nederzetting van weggelopen slaven. Het is een overblijfsel van de strijd die afwisselend tegen de Portugezen en de Hollanders werd gevoerd. De (opnieuw) gevangen genomen Afrikanen van Palmares leerden hun vechtkunsten op zondag, een rustdag, aan andere slaven. Bij deze gelegenheden werd capoeira beoefend als een rituele dans, waarin het krijgshaftige karakter verborgen werd. Sinds de afschaffing van de slavernij in Brazilië, in 1888, symboliseert capoeira het streven naar vrijheid en onafhankelijkheid, eerst van de zwarte bevolking, later meer algemeen van de lagere sociale klasse. De bewegingen in het capoeira lijken het meest op een combinatie van turnen en taekwondo. Twee spelers draaien om elkaar heen en maken draaiende, snelle, krachtige aanvallende en verdedigende bewegingen, in een kring van mensen (de roda) die met behulp van trommels en tamboerijnen muziek maken. De muziek heeft | |
[pagina 144]
| |
invloed op het karakter van de interactie tussen de spelers, variërend van vriendschappelijk en acrobatisch tot scherp en agressief. Anders dan bij de traditionele vechtsporten, waarmee capoeira op het oog veel verwantschap vertoont, is er binnen het capoeira sprake van een voortdurende ontwikkeling van nieuwe technieken en stijlen. Er zijn geen regels zoals in oosterse gevechtssporten. Het is eigenlijk evenzeer een muziek- en dansspektakel als een sportuitvoering. Dat verklaart waarschijnlijk mede de relatief grote populariteit onder voornamelijk alternatieve, progressieve autochtonen. Vooral de ‘schoonheid’ van de techniek en het interactieve proces waarbij ‘opgegaan’ wordt in het spel en de muziek zijn belangrijk. Ondanks of juist dankzij zijn achtergrond, vertegenwoordigt capoeira een levensstijl die een groeiende groep postmaterialistische wereldburgers aanspreekt, voor wie fysieke en muzikale beleving en authenticiteit belangrijk zijn. De introductie van capoeira in Nederland en ander Europese landen vond geleidelijk plaats, via Brazilianen die op verschillende plaatsen in het land lessen gaven. Momenteel wordt op minstens veertig verschillende locaties, verspreid over heel Nederland, aan capoeira gedaan. Er vinden diverse onderlinge ontmoetingen plaats, maar vooral ook optredens bij dans- en muziekfestivals. Terwijl deze ‘sport’ enerzijds veel sterker dan het olieworstelen of de zangvogelsport een ‘alternatieve levensstijl’ vertegenwoordigt, is capoeira anderzijds het meest geprofessionaliseerd en gecommercialiseerd en in die zin ten dele overgenomen door een kosmopolitische elite. De kenmerkende bewegingen (mariposa's, chute-na-luas, folha-seca's, au-batido's, mortals) zijn steeds vaker te bewonderen in videoclips, breakdance optredens, shows, musicals en games. De geslaagde combinatie van elementen uit de gevechtskunsten (martial arts) met de musical- en dancescene is vermoedelijk verantwoordelijk voor de groeiende populariteit van het capoeira, en verklaart het gemak waarmee een bepaalde categorie autochtonen zich deze Afro-Braziliaanse krijgskunst toe-eigent. | |
Nieuwe clubsHet overgrote deel van de migranten die op een georganiseerde wijze actief zijn in de sport, doet dat in gemengd verband. Niettemin zijn er ook migrantensportclubs en -teams. Aan de keuze voor sportbeoefening in eigen kring liggen zowel positieve als negatieve factoren ten grondslag. Enerzijds voelen migranten zich niet altijd even welkom in de bestaande (autochtone) sportorganisaties. Anderzijds is er ook een behoefte om onder elkaar te sporten. Vriendschappen, familierelaties en een gedeelde taal en cultuur kunnen daarbij van grote betekenis zijn. Er komen momenteel een kleine honderd migrantenvoetbalclubs uit binnen de competities van de KNVB. In totaal telt de bond bijna 4.000 verenigingen voor veld- en zaalvoetbal. Er worden regelmatig nieuwe initiatieven genomen om te komen tot oprichting van migrantenvoetbalclubs, maar er gaan ook steeds weer | |
[pagina 145]
| |
clubs ter ziele. Al met al is het aantal verenigingen van migranten sinds het einde van de jaren tachtig iets afgenomen. In 1989 werden namelijk nog 117 migrantenvoetbalclubs geteld die bij de KNVB waren aangesloten (De Jong 1989, 23-26), in 1999 waren dat er 105 (Janssens 1999, 18-27) en inmiddels is het aantal tot onder de honderd gezakt.Ga naar eind8 De meeste migrantenvoetbalverenigingen hebben een Surinaamse of Turkse achtergrond, maar er zijn ook clubs met een Marokkaanse of Molukse signatuur. Naast een stuk of honderd migrantenclubs zijn er waarschijnlijk momenteel nog een paar honderd migrantenteams binnen (overwegend) autochtone clubs actief. Verkleurende clubs zijn er ook in overvloed. De verkleuring van sportclubs ontstaat voor een groot deel door de ‘witte vlucht’. Clubs met veel migranten in de gelederen worden soms door autochtonen gemeden (Janssens 1999, 48-50). Mogelijk kan de fikse aanwas van leden binnen de ‘witte’ hockeysport mede hierdoor worden verklaard. Sporadisch komt het voor dat autochtone clubs nagenoeg volledig verkleuren. Het is opvallend dat migrantenverenigingen en -teams vrijwel uitsluitend senioren (dat wil zeggen achttien jaar en ouder) rekruteren en dat verkleurende autochtone verenigingen juist veel jeugdspelers met een migrantenachtergrond tellen. Hoewel veel leden van migrantenvoetbalclubs daar voor het eerst in georganiseerd verband gaan voetballen, zijn er nogal wat migrantenvoetballers die een overstap maken van een reguliere (gemengde) club naar een migrantenclub. Dit heeft enerzijds te maken met een bewustwording van de eigen etnische identiteit, anderzijds met verschuivende sportmotivaties (Elling en De Knop 1998; Janssens 1999; Elling 2004). Zolang sporters sportieve ambities hebben en ‘het hoogste’ willen bereiken, kiezen ze voor verenigingen die hen daarvoor de beste mogelijkheden bieden en dat zijn veelal ‘reguliere’ sportverenigingen. De meeste migrantenteams spelen op een laag (recreatief) niveau. Wanneer ze ouder worden, kiezen vele sporters voor een vereniging met meer sociale aansluiting (vergelijkbaar met lager spelende ‘vriendenteams’ in reguliere clubs). Zoals veel autochtone verenigingen verkleuren, zijn er ook migrantenverenigingen die verbleken. Vooral bij oorspronkelijk mediterrane (Spaanse en Italiaanse) en Molukse clubs, die werden opgericht in de jaren zestig en zeventig, spelen inmiddels heel wat autochtone voetballers. Veel migrantenverenigingen blijken na verloop van tijd spelers uit andere migrantengroepen te trekken. Veel migrantenclubs zien hun ledenbestand eerst verkleuren en vervolgens verbleken. Zeker wanneer de prestaties belangrijker worden, kan het oorspronkelijk vaak mono-etnische karakter van de club op de tocht komen te staan. Zo spelen in het eerste team van Türkiyemspor, een oorspronkelijk Turkse club uit Amsterdam die in de top van het amateurvoetbal uitkomt en zelfs voor het kampioenschap van Nederland heeft gespeeld, al jarenlang veel voetballers met een andere dan de Turkse achtergrond. En Bunga Melati, een | |
[pagina 146]
| |
topzaalvoetbalclub uit Tilburg van Molukse origine, kan ook niet meer als migrantenclub worden beschouwd. Terwijl de etnische diversificatie van autochtone clubs meestal in de jeugdafdeling begint, begint deze bij migrantenclubs in de meer prestatiegerichte standaardelftallen bij de senioren. Dergelijke ontwikkelingen wijzen erop dat de concentratie van migranten in de sport van tijdelijke aard kan zijn. Ook de constatering dat de competities die voor en door verschillende bevolkingsgroepen werden opgezet niet meer bestaan, wijst in die richting. Migrantensportclubs lijken zichzelf na verloop van tijd eenvoudig te overleven. Ze gaan meer en meer lijken op reguliere gemengde clubs. Zolang er echter sprake is van etnische identificaties van ‘oude’ groepen, en zolang nieuwe groepen migranten zich in Nederland vestigen, zullen leden uit deze groepen elkaar wel in de sport blijven opzoeken. Onderzoek in andere landen naar minderheden met nog langere migratieachtergronden laat zien dat actieve en passieve sportbetrokkenheid (vooral onder mannen) bijdraagt tot de constructie en versterking van etnische identificaties (Cronin en Mayall 1998). Ook in de andere takken van sport waar relatief veel migranten te vinden zijn, zijn wel initiatieven genomen voor de oprichting van eigen teams en verenigingen. De cricketbond was eind jaren negentig de sportbond met relatief de meeste migrantenclubs. Op een gegeven moment hadden dertien van de 73 cricketverenigingen in Nederland een achterban die (nagenoeg) volledig uit migranten bestond. Inmiddels zijn verschillende van deze clubs ter ziele gegaan. In sommige andere sportdisciplines zijn eveneens migrantensportclubs en teams opgericht, maar net als in het voetbal en cricket zijn veel initiatieven een kort leven beschoren. Financiële en organisatorische problemen breken veel migrantensportorganisaties regelmatig op. Ondanks veel teleurstellingen en mislukkingen en weinig medewerking, worden toch steeds weer nieuwe initiatieven geboren. Zo zijn voorbeelden bekend van migrantenclubs die verschillende malen door dezelfde bestuurders zijn opgericht. De behoefte aan eigen organisatieverbanden is, getuige de vele en herhaalde pogingen om clubs van de grond te tillen, groter dan het aantal bestaande clubs doet vermoeden. Zelforganisatie in de sport is kennelijk een kwestie van vallen en opstaan, zoals een vergelijking met de gang van zaken in het voetbal van de eerste helft van deze eeuw leert. In deze periode veranderde voetbal van een elite- in een volkssport. Toen kwamen eveneens veel clubs met vallen en opstaan tot stand. In deze periode werden maar liefst 3.900 voetbalverenigingen ontbonden, waarvan vijftig procent binnen vijf jaar na oprichting (Miermans 1955). Het ontbrak deze clubs vaak aan financiële middelen. Dat hing nauw samen met de kleinschaligheid van de vereniging en de geringe draagkracht van de leden. Het gebrek aan bekwame bestuurders was echter ook nogal eens de oorzaak van het ten onder gaan van een arbeidersvereniging. Daarnaast waren er gemeenten die deze verenigingen dwarsboomden. Met name de conservatieve gemeenten reageerden afwijzend op het arbeidersvoetbal en weigerden voetbalvelden ter beschikking te stellen. Pas veertig jaar nadat de eerste arbeidersverenigingen werden opgericht bleken zij in staat te zijn zich te handhaven in de georganiseerde voetbalwereld. | |
[pagina 147]
| |
Tegen zelforganisatie van migranten in de sport bestaat in de samenleving een behoorlijke weerstand, zowel onder autochtone sporters en sportbestuurders als onder beleidsmakers en politici. Gemengde sportbeoefening is voor velen het ideaal (Duyvendak, Krouwel, Kraaijkamp en Boonstra 1998). Soms liggen negatieve ervaringen met migrantenclubs en -teams aan dit sentiment ten grondslag. Zoals opgemerkt zijn deze clubs niet altijd even goed georganiseerd. Ze kampen daardoor nog wel eens met administratieve en financiële problemen. Daarnaast hebben de ontmoetingen tussen autochtonen en migranten soms het karakter van beladen interlands. Het feit dat men in veel gemeenten, vanwege bezuinigingen en efficiencyoverwegingen, juist de kleinere sportorganisaties tot samenwerking en fusie wil stimuleren om zo sportaccommodaties af te kunnen stoten, bevordert eveneens de welwillendheid tegenover nieuwe initiatieven (zoals die van migranten) niet. Hoewel een zekere reserve dus wel begrijpelijk is vanwege bepaalde ervaringen en beleidsintenties, is de negatieve beoordeling van sportinitiatieven van migranten niet op zijn plaats. Migrantenclubs en -teams vervullen belangrijke functies voor betrokken sporters en ze hoeven het maatschappelijke integratieproces geenszins in de weg te staan. Uit een recent grootschalig onderzoek is naar voren gekomen dat migranten ook, en in sommige opzichten juist, via sportbeoefening in de eigen kring sociaal kapitaal verwerven en hun vaardigheden vergroten. Daardoor kunnen migranten hun maatschappelijke positie in de multiculturele samenleving versterken. In hetzelfde onderzoek worden de soms overspannen verwachtingen ten aanzien van de integrerende werking van gemengde sportbeoefening getemperd. In de alledaagse praktijk van gemengde voetbalclubs, zo komt uit verschillende participerende observaties naar voren, worden de etnische en culturele verschillen soms eerder bevestigd en benadrukt dan overbrugd. De volgende van onze veldwerknotities spreken boekdelen.Ga naar eind9 | |
Observaties bij een Rotterdamse voetbalclubEr lijkt een kloof te zijn tussen autochtone en allochtone spelers, met name in het 2e waar allochtone spelers ruim vertegenwoordigd zijn. Twee autochtone spelers gaan veel met de allochtone spelers van het 2e om. Deze werden eerder door Sjaak ‘blanke negers’ genoemd(...). | |
[pagina 148]
| |
| |
Observaties bij een Utrechtse voetbalclubOpmerkelijk is dat er een duidelijke etnische onderscheiding is tussen kleedkamer 1 en 2. In kleedkamer 1 zitten Nicky, Jaap, Stefan, Dennis, Vincent en Pascal. Zij zijn allemaal Nederlandse jongens en mannen variërend in leeftijd van 20 tot 31 jaar. In kleedkamer 2 zitten voornamelijk jongens van Marokkaanse afkomst. Zeven om precies te zijn, variërend in leeftijd van 20 tot 25 jaar. Ook heb je er Victor, die half Indo, Half Nederlands is en Clifton, die van Surinaamse afkomst is(...). Over het moeizaam verloop van de inpassing van nieuwkomers in traditionele sportverenigingen is eerder door een van ons gepubliceerd. In de studie Etnische Tweedeling in de Sport (Janssens 1999, 53-59) wordt een zeer uitgebreide brandbrief aangehaald die een Limburgse sportvereniging midden jaren negentig naar de gemeente stuurde. Passages uit deze brief schetsen een problematiek die voor veel verenigingen herkenbaar was en nog steeds is. Van meet af aan moest vrijwel uitsluitend door het opdoen van praktische ervaringen geleerd worden om te gaan met de vaak specifieke problematiek die deze nieuwe allochtone leden in niet onaanzienlijke mate met zich mee bleken te brengen. De al vele jaren bestaande ‘verenigings-orde’ werd plots danig op de proef gesteld(...). Deze ontwikkelingen leverden binnen de vereniging veel onrust en frustraties op. De bekende en tot dan goed lopende zaken en afspraken bleken plots veel minder vanzelfsprekend(...). Bij diskutabele spelsituaties of na mogelijk diskutabele beslissin- | |
[pagina 149]
| |
gen van scheidsrechters tegenover een allochtone speler, blijkt men snel geneigd om zich ‘als groep’ benadeeld te voelen en zich ook dienovereenkomstig te gedragen en af te reageren. Vaak valt daarbij dan al snel het wel erg voor de hand liggende verwijt van ‘diskriminatie’; men ‘sluit als het ware als groep de gelederen’ en trekt vervolgens als een blok op tegen het vermeende onrecht. Naast de onverkwikkelijke en dreigende situaties die dergelijk gedrag oproept, stigmatiseert men zichzelf als groep natuurlijk nadrukkelijk! Toekomstige tegenstanders zijn al bij voorbaat op hun hoede(...). De opgedane ervaringen leren dat de allochtone speler in zijn algemeenheid eerder geneigd is tot een fysiek afreageren bij vermeend onrecht in spelsituaties of na scheidsrechterlijke beslissingen(...). De aktiviteiten zijn gewoonlijk gericht op het kweken van groepsbinding en groepsverantwoordelijkheden. Te denken valt aan een jaarlijks uitstapje of aan een kamp-weekend. De allochtoon mag over het algemeen geen alcohol gebruiken en maakt geen gebruik van de keuken. Als er iets te drinken of te eten aan een team wordt aangeboden, levert dat steevast problemen op (discussie over de inhoud van snacks, zit er varkensvlees in? etc.) (...). Het innen van contributies en eventueel door de KNVB opgelegde boetes gaat gewoonlijk zeer moeizaam(...). De ouders van allochtone jeugdleden vertonen nauwelijks enige betrokkenheid bij de sportieve activiteiten van hun kinderen. De organisatie van het vervoer naar uitwedstrijden is daardoor voor deze kinderen een groot probleem(...). Verreweg de meeste allochtone leden zijn Moslim. Tijdens het douchen zullen zij, in het bijzijn van anderen, o.a. hun onderbroek niet uittrekken, daar het geloof hen dat verbiedt. Hilariteit en misplaatste opmerkingen door medespelers over o.a. schaamte, hygiëne, etc. wekken vaak spanningen op binnen de eigen gelederen, ondanks het geven van informatie daaromtrent(...). Ramadan. In deze religieuze periode komt het regelmatig voor dat allochtone leden, zonder dat zij daarvan vooraf iets aangeven niet komen opdagen. Hierdoor moeten soms zelfs wedstrijden worden afgelast. Door het ontbreken van een vooraankondiging kost dat de vereniging een boete van de KNVB; bovendien worden veel ekstra winstpunten in mindering gebracht. Dit resulteert dan weer in verontwaardiging bij de migranten die het betreft! Het vorige seizoen liep een elftal daardoor zelfs een kampioenschap mis. Autochtone leden kunnen dit - zeker op den duur - nog maar moeilijk accepteren; het zijn immers ook hun wedstrijden die niet doorgaan, het is ook hun kampioenschap dat misgelopen wordt etc. (...). Het zijn deze zaken en de kennelijke uitzichtloosheid v.w.b. de oplossing van deze omvangrijke problematiek die ertoe hebben geleid dat er recentelijk zelfs enkele zeer bekwame bestuursleden besloten op te stappen; moe als zij het waren om steeds maar weer over het allochtonen-probleem binnen de vereniging te moeten praten; zonder dat er bovendien enig uitzicht op resultaat viel te verwachten. Terwijl de betekenis van reguliere sportclubs voor de integratie van migranten vaak wordt overschat, wordt de betekenis van migrantenclubs in dat perspectief vaak onderschat. Een meer genuanceerde benadering verdient de voorkeur. | |
[pagina 150]
| |
Migrantenclubs nemen een bijzondere plaats in binnen de sport. Welbeschouwd kunnen veel van deze clubs zelfs als voorlopers worden beschouwd in een trend waarbij sportclubs meer en meer afgeleide maatschappelijke functies gaan vervullen. Lang voordat gevestigde reguliere sportclubs zich gingen begeven op het pad van huiswerkbegeleiding en naschoolse opvang, was daarvan al sprake bij migrantenclubs. Dat is terug te voeren op de ontstaansgeschiedenis van veel migrantenclubs, die we hieronder in beeld zullen brengen, en op het idealisme van hun oprichters. Niet alle migrantenclubs hebben dit bijzondere, maatschappelijke karakter. Er kunnen onder migrantensportorganisaties twee hoofdtypen worden onderscheiden: organisaties met een brede doelstelling en die met een smalle doelstelling (Van Schelven 1994; De Jong 1889). De organisaties met een brede doelstelling doen niet alleen aan sport maar ook aan hulpverlening, belangenbehartiging en culturele vorming. De organisaties met een smalle doelstelling zijn specifieke sportverenigingen. In het eerste type organisatie is recreatiesport de dominante sportvorm, in het tweede type de competitieve wedstrijdsport. Historisch gezien gaat de brede organisatievorm meestal vooraf aan de smalle. Vooral onder de oprichters van de brede migrantensportclubs kan een grote dosis idealisme gevonden worden. De ambities van veel bestuurders reiken verder dan sportieve successen. Ibrahim Sezer, de Turkse voorzitter van een islamitische voetbalclub uit de Randstad, weet dat op treffende wijze te verwoorden: Ik wilde iets doen voor de jeugd, op mijn manier. De tweede generatie Turken mag niet verloren gaan, moet een kans krijgen. Ik begrijp ze, ik heb dezelfde geschiedenis en achtergrond. Wij hebben het moeilijk, we zijn geen Turken en geen Nederlanders. Turken hebben een slecht imago, dat moet veranderen. Geen bier, geen gevloek, geen gescheld, wel respect voor ieders gedragspatroon, manier van leven en religie. Dat betekent ook de jeugd interesseren voor de club, de ouders erbij betrekken. Voetbal is een middel om Turkse jongeren op het goede pad te krijgen(...). Ze vinden dat we moeten integreren, maar Turkse jongens voetballen liever met elkaar. Ik kom ze overal tegen, bij de moskee bijvoorbeeld en heb door de kleine afstand tussen hen en mij binnen zes maanden zes teams opgericht. Ik laat de jongens voetballen, anders hangen ze maar op straat en in koffieshops rond en nu zijn ze aan het voetballen. Wat is daar verkeerd aan? We hebben het recht een eigen club op te richten en maken daarvan gebruik. Doen Nederlanders in Canada en Australië niet hetzelfde? (...). Dit is juist integratie! Wij spelen in de Nederlandse competitie tegen Nederlandse clubs, wij hebben een Nederlandse trainer en Nederlandse voetballers zijn van harte welkom(...). We voetballen, de ene maakt een clubblad, de ander gaat fluiten bij de KNVB en weer een ander gaat een jeugdelftal begeleiden. Daar ben ik trots op en daarmee ga ik door. Ondanks tegenwerkingen(...). Het is belangrijk dat allochtonen goed functioneren in de Nederlandse samenleving en laten zien dat ze meer kunnen dan werken bij de Cemsto. Het is goed als de jeugd nu | |
[pagina 151]
| |
ziet dat oudere allochtonen initiatieven nemen om een club op te richten en ook fluiten bij wedstrijden. De jeugd ziet dat er belangstelling is van de pers en de KNVB gewoon met het bestuur komt praten. Als de club positief in het nieuws is vinden allochtonen dat allemaal leuk. Op school praten ze daar ook over. We lezen elke dag in de krant over het succes van Jan en Kees. Maar het is ook leuk om over Ahmed te lezen. Dat is goed voor het zelfvertrouwen (Janssens 1999, 85-92). Deze voorzitter wil met zijn club de migrantenjeugd van de straat en uit de koffieshop houden. Dit idealisme is voor de club niet nieuw. De club is namelijk voortgekomen uit een stichting met een veel bredere sociaal-culturele doelstelling, maar heeft zich pas na verloop van tijd uitsluitend op sport toegelegd. Dat bleek een goede manier om binnen de gemeenschap een voorbeeldfunctie te vervullen. Met name in de migrantenclubs die een bredere missie hebben, maar ook wel in de clubs met een smallere doelstelling, kunnen zulke ideologische aspecten van betekenis zijn (Mout 1986; Braam en Ülger 1997). De gedachte achter de aanpak van de brede soort sportclubs is dat de migrantengemeenschap zich moet kunnen identificeren met het succes van haar eigen voetbalclub. Veel migrantenbestuurders hebben daarnaast de behoefte om zichzelf te bewijzen. Niet alleen aan de eigen achterban maar ook aan de autochtonen willen zij laten zien dat migranten net zo goed in staat zijn om eigen sportorganisaties op te richten en in stand te houden. Maar lang niet altijd zijn de betrokken clubs daartoe uitgerust. Gebrek aan mensen en middelen breekt veel clubs regelmatig op. Soms zitten de maatschappelijke ambities de ontwikkelingskansen van dergelijke clubs in de weg. De clubs die zich echt bekommeren om probleemjongeren lopen meer kans om te mislukken, omdat ze hieraan de handen vol hebben en de ‘gewone’ jongeren voor andere clubs kiezen (Van Schelven 1994). De sociale functies zijn de kracht en de zwakte van migrantensportorganisaties. Ze zijn namelijk medebepalend zowel voor hun aantrekkingskracht als voor hun organisatorische zwakte. Tekenend is dat migrantenorganisaties soms meer rekening houden met de portemonnee van hun leden dan met het huishoudboekje van de penningmeester. Wie zich verdiept in de financiële huishouding van deze verenigingen komt al gauw tot de ontdekking dat veel migrantensportorganisaties feitelijk te weinig contributie vragen aan hun leden en zich te soepel opstellen tegenover wanbetalers, waardoor ze iteindelijk zelf met financiële problemen kampen (Janssens 1999, 66-71). Niet elke migrantensportclub maakt een ontwikkeling door zoals hierboven beschreven werd. Er zijn er ook nogal wat die ontstaan zijn uit vriendengroepen die oorspronkelijk op gezette tijden in een of ander park bij elkaar kwamen om te sporten. Zo is ooit bijvoorbeeld een softbalclub voor migranten in Rotterdam van de grond getild. Het initiatief voor de oprichting van deze vereniging groeide toen een groepje Antillianen en Arubanen regelmatig een partijtje voetbalde in een park. De vrouwen en vriendinnen van de spelers kwamen regelmatig kijken en kregen ook | |
[pagina 152]
| |
Afb. 5.6 De jongens van voetbalvereniging Zwaluw in Vught (hier in wit shirt), speelden deze competitiewedstrijd al even fanatiek als hun tegenstanders. De heftige discussie die zich hier afspeelt doet niet onder voor vergelijkbaar debat tijdens wedstrijden in de eredivisie (19 februari 2005).
zin om samen iets te doen. Zij stelden voor om te gaan softballen. De mannen voelden daar ook wel wat voor en zo is de club ontstaan. De brede benadering blijft niet beperkt tot sportclubs die door migranten zijn opgericht. De autochtone clubs die hun ledenbestand sterk zagen verkleuren, hebben in reactie op de behoeften bij een deel van hun achterban soms dergelijke maatschappelijke initiatieven ontplooid. Het alom bekende resocialisatieproject van boksschoolhouder Ome Jan Schildkamp in Hoogvliet is daarvan een goede illustratie. Dat sport voor maatschappelijke doelen wordt gebruikt is niet nieuw, maar waar dat in het verleden vaak op impliciete wijze gebeurde (door sportwedstrijden te organiseren werden jongelui van de straat gehouden wordt de sport tegenwoordig in toenemende mate en heel expliciet voor die doelen ingezet. De overheid stimuleert dat door haar subsidieregelingen en -voorwaarden. Dit leidt er echter toe dat sport meer en meer wordt gestimuleerd omdat dat de integratie zou bevorderen, terwijl er tot dusverre weinig empirisch bewijs is gevonden voor de daadwerkelijke meerwaarde van sportdeelname op zichzelf (Elling 2002). Juist de relatief weinig sportief actieve migrantenmeisjes integreren niet minder goed in de samenleving dan hun mannelijke leeftijdgenoten met dezelfde etnische achtergrond. Wel lijken via bepaalde sportactiviteiten kansarme migrantenjongeren heel goed te kunnen worden bereikt. | |
[pagina 153]
| |
Pleintjes en parken voor sport en spelHet sportief-recreatief gebruik van openbare parken, pleinen en plantsoenen is door de komst van migranten duidelijk in omvang toegenomen. Er wordt vooral veel gevoetbald, maar ook andere sporten, zoals bijvoorbeeld basketbal, volleybal, honk- en softbal of cricket, worden in de openbare ruimte beoefend. Nieuw is dat natuurlijk niet, en ook autochtonen zijn de laatste tijd vaker dan vroeger de straat opgegaan om bijvoorbeeld te joggen en te skaten, maar waar vooral de beter gesitueerde autochtonen voor sport en spel steeds meer gebruik zijn gaan maken van het georganiseerde aanbod, is empirisch vastgesteld dat migranten relatief vaker gebruik van de laagdrempelige openbare gelegenheden (zie o.a. Elling 2002). Er zijn overal in de grote steden plaatsen waar (overwegend) voetballiefhebbers uit migrantengroepen op min of meer vaste tijden, in meer of minder vaste samenstelling, bij elkaar komen om een partijtje te spelen. Vaak gaat het om jongens en jonge mannen uit de buurt, maar sommige deelnemers komen speciaal over uit andere delen van de stad. Bekende migrantenvoetballers die opgroeiden in oude stadswijken laten zich er graag op voorstaan dat zij op die plekken het voetbal echt hebben geleerd. Het Balboaplein in De Baarsjes in Amsterdam is zo'n plek die voor veel voetballers een magische klank heeft gekregen. Coryfeeën als Frank Rijkaard en Ruud Gullit maakten afspraakjes met vrienden om daar te voetballen, en ook Dries Boussata, een topvoetballer met een Marokkaanse achtergrond, heeft daar zijn voetbalkunsten geleerd. Het plein had lang geen eigen naam maar wel een reputatie. Nog niet zo lang geleden heeft het plein, met enig ceremonieel vertoon, een bord gekregen waarop de benaming prijkt die de voetballers aan het pleintje gaven: Balboaplein. Het aloude straatvoetbal wordt vanwege de laagdrempeligheid, de fysieke en ruimtelijke beperkingen en de kleinschaligheid (veel balcontact!) door velen in de voetballerij als de ideale bakermat beschouwd voor technisch begaafde spelers. In het zogeheten ‘4 tegen 4-voetbal’ propageert de KNVB onder de jeugd een veldvariant van het straatvoetbal. Uit het straatvoetbal is een hele nieuwe voetbalvariant ontstaan, die in belangrijke mate door migrantenjongeren tot ontwikkeling is gebracht: panna.Ga naar eind10 | |
PannaHet woord ‘panna’ is een Surinaams woord, dat ‘poorten’ als Nederlands synoniem heeft.Ga naar eind11 Wanneer het lukt om iemand de bal tussen de benen door te spelen, ofwel te poorten, en vervolgens toch in balbezit te blijven, is er sprake van een panna. Balvirtuositeit en vernedering van de tegenstander, daar draait het om in deze eigentijdse voetbalvariant. Bij panna spelen twee voetballers tegen elkaar. Er is nog een voetbalvariant waarbij twee tegen twee wordt gespeeld: ringsoccer. In beide gevallen komen voetballers voor een wedstrijdje van drie minuten tegen elkaar uit in een kleine | |
[pagina 154]
| |
ruimte met kleine doeltjes. ‘Panna Knockout’ voltrekt zich in een kooi, ringsoccer in een boksring. In beide gevallen komt het vooral aan op baltechniek en schijnbewegingen. Net als in de volksmond zal in deze paragraaf het woord panna gebruikt worden als verzamelnaam voor de verschillende, inmiddels gecommercialiseerde, vormen van straatvoetbal. Rond het panna is een ware hype ontstaan. Allerlei commercials waarin bekende topvoetballers goochelen met de bal hebben daar zeker aan bijgedragen. De regelmatig terugkerende aandacht op tv voor de balvirtuozen van de straat vast ook. Sportkleding- en sportschoenenfabrikant Nike heeft dat goed aangevoeld en heeft enkele jaren geleden in de Amsterdamse poptempel Paradiso het eerste grote pannatoernooi georganiseerd. Sindsdien is het Panna Knockout-toernooi een druk bezocht jaarlijks terugkerend evenement en is panna nog meer een begrip geworden. Aan de vierde editie in december 2004 deden voor het eerst ook spelers uit andere landen mee - die overigens weinig succes hadden. Min of meer in reactie op het succes en de commerciële uitbating van Panna Knockout is ringsoccer opgekomen. Deze variant wordt gepropageerd en georganiseerd door Masters of the Game, een bedrijf dat is opgericht door profvoetballer Nordin Wooter. Masters of the Game laat zich graag voorstaan op een sociaal-maatschappelijke insteek. Wooter wil, zo valt te lezen op de website van het bedrijf, ‘iets terugdoen voor het spel en zijn vrienden van de straat’.Ga naar eind12 Het bedrijf organiseert onder andere in opdracht van gemeenten overal in Nederland ringsoccerclinics en -toernooien, om jongeren te stimuleren tot sport en beweging, en om hun een alternatief te bieden voor allerlei maatschappelijk minder geaccepteerde activiteiten. Deze clinics van Masters of the Game hebben op hun beurt weer navolging gekregen. Inmiddels wordt ook de Jermaine Vanenburg Panna Knockout op allerlei locaties georganiseerd. Vanenburg is een bekende straatvoetballer en hij maakt net als Wooter deel uit van het kleine circuit van overwegend Surinaamse voetbaltoppers dat een belangrijke rol heeft gespeeld bij de opkomst en ontwikkeling van het panna. Er bestaan dus verschillende initiatieven naast elkaar. Er is (nog) geen overkoepelende organisatie met voldoende autoriteit om de formulering van uniforme spelregels af te dwingen en er is ook nog geen landelijke competitie die dat noodzakelijk maakt. Er worden verschillende spelregels gehanteerd, terwijl de spelregels die er zijn nog niet erg vast liggen. In het ringsoccer was het aanvankelijk bijvoorbeeld zo dat er gespeeld werd op muziek (met een speciale beat van tien seconden) en dat er prijzen te winnen waren als er tijdens die beat werd gescoord. Daar is men inmiddels vanaf gestapt. De betekenis van het door de benen spelen van de bal is in de verschillende varianten niet even groot. Bij ringsoccer is een panna goed voor een bonus. Bij Panna Knockout betekent een geslaagde panna echter dat de wedstrijd is afgelopen. Panna is vandaag de dag meer dan straatvoetbal. Er is een grootstedelijke multiculturele subcultuur omheen gegroeid met kledingcodes (geen spijkerbroeken maar makkelijke sportieve kleding, schoenen van bekende merken als Nike, Adidas en | |
[pagina 155]
| |
Prada), eigen muziekstijl (hiphop, R&B), specifiek taalgebruik (termen voor bepaalde acties en ‘moves’, veel Surinaamse en Engelse woorden) enzovoort. Vooral migrantenjongens maken deel uit van deze subcultuur, maar autochtone straatvoetballers en meisjes worden wel geaccepteerd. Opmerkelijk hiërarchisch zijn de verhoudingen tussen de verschillende straatvoetballers. De beste straatvoetballers mogen zich ‘masters of kings’ noemen en genieten meer respect dan de anderen. De commercialisering lijkt een serieuze bedreiging voor het panna. Omdat er steeds meer geld omgaat in het wereldje en er grote geldbedragen gewonnen kunnen worden, dreigt het spel aan charme te verliezen. Het speelse en artistieke, maar niet altijd even effectieve straatvoetbal lijkt het steeds vaker af te leggen tegen een berekenende speelwijze. Twee gerenommeerde straatvoetballers zien het met lede ogen gebeuren, zoals ze ons vertellen: Prestatie moet je altijd leveren. Prestatie is gewoon doorbikkelen, gewoon doorbijten en elke wedstrijd er staan. Je inzet. Eigenlijk moet je nooit tevreden zijn. Presteren is wanneer je een toernooi of kampioenschap wint en je hebt alles erbij gedaan, en je hebt panna's uitgedeeld en mensen juichen voor je. Dan heb je echt gepresteerd. Het gaat om de kick van de mensen die juichen, maar uiteindelijk wil iedereen winnen. In het begin van het toernooi, in de voorrondes, wordt er altijd speels gevoetbald. Vernederen, vernederen. Maar zodra je verder begint te komen, wordt het toch wel iets zakelijker, want uiteindelijk wil je toch winnen. Dus uiteindelijk moet je het zakelijk gaan spelen(...). Zodra het om geld gaat, wil je winnen. De meeste jongens zijn gretig. En daarom speel ik tegenwoordig ook geen Panna Knockout. Het is geen kooivoetbal meer, het is een kooigevecht geworden en dat vind ik niet mooi. Iedereen wil gewoon die pannakoning worden of voor het geld gaan of voor de spullen van Nike. Straatvoetbal is wel bekend door de trucjes, maar op een toernooi zie je ze niet meer. Dat is jammer. Dan kunnen ze beter de 10.000 euro verdelen onder al die boys en maar liegen dat er 10.000 euro staat als prijzengeld. Dan heb je een veel leuker toernooi. De prijs gaat ten koste van het mooie van het straatvoetbal. Bij de clinics heb je wel weer het mooie voetbal, omdat daar geen prijzen aan verbonden zijn. Het is eenvoudig zat. Als iemand zegt ‘ik geef je 10 euro als je dit binnen twee minuten fietst’, dan ga je heel hard fietsen. Zo is het gewoon. Het gaat allemaal om geld. Iedereen zegt ‘geld maakt niet gelukkig’, maar uiteindelijk maakt het iedereen gek. Zoals in het eerste citaat wordt aangestipt, is het ‘vernederen’ van de tegenspeler(s) van groot belang. Dit hangt samen met omgangsnormen waarbij onderling ‘respect’ afdwingen van belang is, mogelijk om de zwarte mannelijkheid te bevestigen. Door de ander in het spel te vernederen, verdienen de jongens wellicht het respect, het aanzien en de status die ze in andere sectoren in de omringende autochtone samenleving nogal eens te kort komen. Het op deze wijze uitblinken, kan tevens worden | |
[pagina 156]
| |
opgevat als een bevestiging van de eigen heteroseksuele mannelijkheid. Terwijl deze in de meeste fysieke mannensporten automatisch verondersteld wordt, is deze in werkelijkheid kwetsbaar, zodat deze steeds opnieuw bevestigd moet worden (Messner 1990). Dat geldt voor groepen met een lagere sociaal-economische status in het algemeen, maar vooral voor migranten die zich regelmatig vernederd voelen door autochtone mannen én vrouwen met een hogere status. Wederzijdse vernedering (en bevestiging van heteroseksuele mannelijkheid) kan in het veld gebeuren door elkaar te ‘poorten’, daarbuiten door harde, seksistische of homofobe grappen en opmerkingen uit te wisselen. | |
BelevingDat straatvoetbal en panna vooral bij migrantenjongeren uit de oude stadswijken aanslaan is niet verwonderlijk, omdat hun maar beperkte mogelijkheden voor sport en spel ter beschikking staan. Maar hun populariteit kan mogelijk ook verklaard worden door verschillen in cultuur en beleving. Wie zijn oor te luisteren legt bij coaches, trainers, scheidsrechters of clubbestuurders die ervaring hebben met zowel autochtone als migrantensporters, zal horen dat hun ervaringen nog wel eens verschillen, en dat het er vandaag de dag heel anders aan toegaat op de velden en in de zalen dan vroeger.Ga naar eind13 Hoewel autochtonen en migranten natuurlijk allesbehalve homogene groepen vormen en de basis voor generalisatie wankel is, bestaat er toch een communis opinio over cultuurbepaalde verschillen in gedrag en beleving (Hofstede 1991). Veel van deze verschillen kunnen beschreven en verklaard worden aan de hand van vijf fundamentele ‘problemen’ waarmee alle bevolkingsgroepen te maken hebben: Moeten mensen gelijk zijn of mogen ze ongelijk zijn? Is het individu belangrijk of de groep? Zijn we hard voor elkaar of zorgzaam? Worden regels star of soepel toegepast? Willen we resultaat op korte of op lange termijn? Veel van onze respondenten waren van mening dat er grote verschillen bestaan tussen de manieren waarop autochtonen en migranten de eigen capaciteiten en kwaliteiten etaleren en de anderen imponeren. Individuele technische hoogstandjes staan bij migranten in hoger aanzien dan bij autochtonen. Onder autochtonen maakt de voetballer die helemaal bezweet en onder de modder van het veld komt relatief meer indruk dan de voetballer die in een smetteloos shirt van het veld stapt maar die door enkele individuele acties wel heeft laten zien veel met de bal te kunnen. Autochtonen en migranten demonstreren hun eigen kunnen niet altijd op dezelfde wijze. Volgens een scheidsrechter uit het amateurvoetbal en een trainer uit het betaald voetbal: | |
[pagina 157]
| |
Ik kom nogal eens wat Surinaamse balgoochelaars tegen op de velden. Die houden de bal wel eens te lang bij zich en worden dan ongelooflijk uitgescholden. Dat doet ze kennelijk niets. Ze voetballen om uit te blinken. Wij zeggen: hou het simpel, loop je vrij, geef iemand die vrij staat de bal, twee tegen één is toch makkelijker dan één tegen één. Maar een Afrikaanse voetballer zegt: ja, maar ik wil toch nog even dat trucje proberen, want als dat lukt, dan is dat toch fantastisch? In zijn boek Brillant Orange wijdt David Winner (2000) onder andere een hoofdstuk aan ‘The boys from Paramaribo’, waarin hij ingaat op de extra flair die deze spelers in het Nederlandse spel brengen. Hij staat daarbij stil bij de enigszins ambivalente acceptatie van zwarte spelers. Hij citeert Umberto Tan die stelt dat de integratie van zwarte spelers in het Nederlandse voetbal zo goed verlopen is dankzij de gedeelde voetbalfilosofie van vrijheid en techniek in het spel. Het enige verschil zou zijn dat Nederlanders meer in concepten en oplossingen denken en zakelijker zijn, terwijl Surinaamse spelers meer plezier hebben en niet altijd spelen om te winnen, maar vooral om te genieten: ‘Nederlanders spreken alles door terwijl de Surinamers meer intuïtief spelen. Als je dat combineert met Nederlandse efficiency is het dodelijk’ (Winner 2000, 222). Zonder de relatief vroege Surinaamse inbreng in het Nederlandse spel, zou het volgens Tan meer op het Duitse voetbal hebben geleken. Deze ‘Surinaamse smaak’ en ‘relaxte houding’ in en buiten het veld (cool pose, Majors 1990) worden bevestigd door ex-profvoetballer Dennis Purperhart (2004) in zijn studie naar de integratie van Surinaamse profvoetballers in Nederland. In zijn ogen worden deze spelers regelmatig en ten onrechte door autochtone trainers en spelers geïnterpreteerd als minder doelgericht, te nonchalant of lui. Terwijl veel Surinaamse (en ook andere migranten)voetballers het gevoel hebben dat ze twee keer zo goed moeten zijn, zijn autochtone spelers en trainers het daar over het algemeen niet mee eens. In overeenstemming met de traditionele raciale stereotypering lijken zowel sommige autochtone als migrantenspelers en -trainers geneigd ‘zwarte’ sporters vooral superieure fysieke vaardigheden toe te kennen (snel, krachtig), maar niet de gewenste mentale en rationele instelling (Cashmore 1982; Entine 2000). Dergelijke vooroordelen kwamen bondscoach Thijs Libregts in de jaren tachtig overigens duur te staan. Mede naar aanleiding van opmerkingen over het ‘luie zwarte ras’ werd hij door de selectie van Oranje (waarin verschillende zwarte spelers, zoals Gullit en Rijkaard, een prominente plaats innamen) op een gegeven moment niet langer als coach geaccepteerd. Hij moest het veld ruimen. Hoewel Surinamers volgens Tan en anderen dus graag hun technisch kunnen op de voetbalvelden showen, waardoor ze minder effectief en efficiënt op de winst spelen, zijn veel migranten juist wél erg gebrand op de overwinning. De meeste migranten zijn afkomstig uit samenlevingen die harder zijn dan de Nederlandse. Dat kan in de sport tot uitdrukking komen. Prestaties worden door veel nieuwko- | |
[pagina 158]
| |
mers belangrijker gevonden. Wedstrijden zonder strijd zijn voor veel migranten nauwelijks denkbaar, ook al staat er weinig op het spel. De betekenis van een nederlaag of overwinning wordt minder gauw gerelativeerd. Niet zelden wordt, zelfs bij een grote voorsprong, tot de laatste minuut fanatiek doorgespeeld. Er bestaat vaak minder mededogen met de verliezer. Vernedering van de tegenstander, bijvoorbeeld door technische hoogstandjes en trucs, ligt soms meer voor de hand. Dit is in elk geval het beeld dat oprijst uit de gesprekken die we voerden met mensen uit de sportwereld. We laten ter illustratie achtereenvolgend aan het woord: een badmintontrainer, een voetbalscheidsrechter en een taekwondotrainer. Hollandse ouders relativeren de sportprestaties van hun kinderen veel meer. Indonesische ouders tonen meer trots, vooral als het om hun zoon gaat. Je ziet soms dat pa de tas draagt voor zo'n jongen en dat het hele gezin hem ten dienste staat. De verhouding tussen ouders en kinderen heeft in sommige Indonesische gezinnen sterk het karakter van een ‘ruil-relatie’. Die ouders cijferen zichzelf helemaal weg, maar verwachten ook veel terug: topprestaties(...). Veel Indonesische mensen zijn toch wat harder. Zo is het mij bijvoorbeeld opgevallen dat er onder de Hollandse spelers altijd wel iemand is die een verliezer opvangt, maar dat dit onder Indonesische spelers niet zo is. Het komt ook tot uiting in een ander soort humor. Voor veel Indonesiërs bestaat er toch eigenlijk geen beter vermaak dan leedvermaak. Ook om een falende teamgenoot wordt soms gelachen. Dat zie jij bij Hollanders minder snel. Nadat de Surinamers de stand op 6-2 in hun voordeel hadden gebracht, gingen ze over op ‘gallery play’, vooral om het aanwezige publiek te vermaken. Balletje tussen de benen door, treiterend traag spelen, uitdagend met de voet op de bal op de tegenstander wachten. Van die dingen. Hier in Nederland doe je topsport voor jezelf. Maar in landen als Iran of Irak ligt dat heel anders. Ik heb met verschillende sporters uit die landen te maken gehad in de afgelopen jaren. Zij gaan vaak gebukt onder een enorme prestatiedruk. Zij gaan niet naar een toernooi. Zij gaan op een missie! Sommigen zijn ook tijdens de trainingen enorm competitief. Die willen zichzelf steeds maar bewijzen voor de coach. Dat de emoties regelmatig hoger oplaaien komt misschien doordat er groter belang wordt gehecht aan de sportieve prestaties. Er staat dan ook meer op het spel. De manieren waarop autochtonen en migranten emoties als vreugde, pijn en verdriet uitdrukken verschillen soms behoorlijk. Bij overwinningen en nederlagen of bij blessures in de sport is dat merkbaar. Autochtonen zouden meer dan migranten geneigd zijn om emoties te beheersen of te onderdrukken. Zij zouden meer ingehouden reageren. Migranten daarentegen zouden hun gevoelens eerder en heftiger de vrije loop laten. Daarvan getuigen onder andere de volgende uitspraken van een softbalscheidsrechter en een voetbaltrainer. | |
[pagina 159]
| |
Hollanders zijn ook wel eens boos en gesticuleren dan wat. Bij Antillianen is het meer van beide. Men gaat over in half-Nederlands, half-Antilliaans en het hele team doet mee. Dat kan bedreigend overkomen. Men komt ook dichterbij. Maar volgens een ongeschreven regel in het softbal raakt men de scheidsrechter niet aan. Bepalend voor de afstand die men in acht neemt is de lengte van de klep van de pet. Er zijn wel coaches die hun pet achterstevoren zetten om dichterbij de scheidsrechter te komen(...). Wedstrijden met Antillianen kenmerken zich door een hoop tumult. Spelers tonen meer emotie. In het begin werd er raar tegenaan gekeken. Ik heb scheidsrechters meegemaakt die op de toppen van hun zenuwen waren, die dachten dat men elkaar elk moment met de knuppel te lijf zou gaan en die wedstrijden staakten zonder dat dat nodig was. Ik heb het zelf nooit meegemaakt dat de vlam in de pan sloeg. Inmiddels is iedereen er wel een beetje aan gewend. Er bestaat ook waardering voor het spektakel waar ze voor zorgen. Antilliaanse teams zijn graag geziene gasten op toernooien. Veel gezelligheid, veel en fanatiek publiek langs de kant, soundmachine erbij, veel bier en sportief gezien een hoog niveau. Het is gewoon een feestje. Puur gezelligheid! Tegenwoordig fluit men ook wel graag wedstrijden met Antillianen. Het zijn de wedstrijden waar veel gebeurt en die niveau hebben. Laat mij maar het rustpunt zijn in die kakofonie (...). Ik spreek en versta hun taal. Dus ik hoor alles. Nou ze zeggen tegen elkaar dezelfde dingen als wij, maar ze gaan wel veel meer tegen elkaar tekeer. Wij met onze ingetogen aard zeggen: zet 'm op! Zij hebben daar zestien zinnen voor nodig en scheldwoorden rollen eruit alsof het niets is. In het begin gaf die eigen taal de Antillianen soms ook wel voordelen. Ze hoefden niet, zoals gewoon in deze sport, met behulp van allerlei tekens te communiceren. Nu kent het merendeel van de Nederlandse spelers Antilliaanse uitdrukkingen. En scheldwoorden... Hollanders zijn veel individualistischer. Ook in het veld zag je dat. De Turkse spelers namen het altijd voor elkaar op, corrigeerden elkaar niet. Het gebeurde dan soms dat het hele team zich druk discussiërend en gebarend rond de scheidsrechter verdrong. Waarbij ze dan ook ongemerkt overgingen in het Turks. Door al die drukte en commotie gebeurde het dan wel dat zo'n man zich bedreigd voelde zonder dat er echt iets aan de hand was. Het is ook wel eens geëscaleerd. Toen leek het wel of de stoppen doorsloegen. Het temperament van sommige jongens is zo groot, dat ze zichzelf niet altijd in de hand hebben. Na vijf minuten hebben ze dan spijt als haren op hun hoofd. Staan ze met tranen in de ogen. Het enige wat je als trainer kan doen is: praten, praten. Het laatste citaat vormt tevens een illustratie van het groepsgevoel waar migranten doorgaans veel sneller en sterker dan autochtonen uiting aan lijken te geven. Volgens onze gesprekspartners wordt de relatie tussen het individu en de groep door autochtonen en migranten vaak verschillend ervaren, wat op paradoxale wijze in de sport doorwerkt. De Nederlandse samenleving is bijzonder individualistisch, terwijl | |
[pagina 160]
| |
in teamsporten wel vanuit het teambelang gespeeld wordt. In de landen waar de meeste migranten vandaan komen is de groep belangrijker, hoewel er, zoals eerder al aan de orde kwam, juist in teamsporten meer waardering is voor individuele acties. In de opvoeding van autochtonen en migranten worden verschillende accenten gelegd. Veel autochtonen groeien op met het ideaal van zelfontplooiing, waar onder veel migranten het gevoel van solidariteit sterker wordt ontwikkeld. Familieverplichtingen wegen voor veel migranten zwaarder dan voor autochtonen en familiebezoek kan voor migranten eerder reden zijn om verstek te laten gaan bij een training of wedstrijd. De band tussen sporters met dezelfde migrantenachtergrond kan eveneens sterk zijn. De neiging om voor elkaar op te komen is vaak groot. Het sterkere groepsgevoel heeft positieve en negatieve kanten. De grotere onderlinge solidariteit kan een grotere vooringenomenheid of partijdigheid met zich meebrengen. Migranten onder de toeschouwers kunnen meer meeleven met een wedstrijd van hun favorieten. Een autochtone softbalscheidsrechter: De band tussen de Antilliaanse spelers is veel sterker. Ze nemen het altijd voor elkaar op. Een geweldig groepsgevoel. Ik krijg ook het idee dat ze allemaal familie van elkaar zijn. Al zie ik ook verschillen tussen mensen van verschillende eilanden. Door de komst van de Antillianen is de sport veranderd. Het is nu een meer sociaal gebeuren. Hele families komen kijken, feest en barbecue na afloop. Niet alleen voor de Antillianen in het honk- en softbal zijn de sfeer en gezelligheid rond de wedstrijden van relatief groot belang. Tekenend voor het belang dat bijvoorbeeld ook Surinamers hieraan hechten is de reactie van een bestuurslid van een Surinaamse voetbalclub op de vraag aan welke kwaliteiten een goede voorzitter van zijn club moest voldoen. Waar een autochtone collega ongetwijfeld primair zou denken aan allerlei bestuurlijke kwaliteiten, gaf de Surinamer, weliswaar met een lach op het gezicht, te kennen dat de voorzitter vooral goed moest kunnen koken! En, om in deze sfeer te blijven, wie bij de Turks-Islamitische voetbalclub, waarover eerder al werd geschreven, de bestuurskamer binnenstapt ziet dat er allerlei traditionele Turkse snaarinstrumenten aan de muur hangen. Deze hangen er niet alleen voor de sier. Regelmatig neemt de voorzitter na afloop van de wedstrijden de sasz ter hand om voor muzikaal vertier te zorgen.
Het meeleven van de achterban tijdens wedstrijden kan de sfeer, maar ook de spanning verhogen. De druk op een migrantengrens- of scheidsrechter om de eigen groep te bevoordelen kan groot zijn. Migrantenscheidsrechters uit softbal, voetbal en volleybal zeiden daarover het volgende: | |
[pagina 161]
| |
Afb. 5.7 De befaamde van oorsprong Turkse, maar nu gemengde, voetbalclub Türkiyemspor is meer dan alleen een sportclub. Samen dineren (zoals hier in restaurant Bir Bey, in februari 2005), samen dansen (de polonaise, zoals tijdens de viering van het Kampioenschap 2003-2004, of Turkse dansen, zoals in Bir Bey), en samen musiceren (weer in Bir Bey) zijn een integraal onderdeel van het levendige verenigingsbestaan.
Ik heb wel gemerkt dat Antilliaanse spelers toch verwachten, en dat in het Papiaments ook uitspreken, dat ik als Antilliaan wel voor hun moet zijn. Ik heb toen gezegd: Ik ben neutraal. Jullie moeten zelf spelen om te winnen. Ik fluit geen wedstrijden tussen een Turks team en een Nederlands team omdat van mij automatisch wordt verwacht dat ik voor het Turkse team ben en daar ook op wordt aangesproken. Daar wil ik niets van weten. Ik geef niet gauw een gele kaart aan een allochtone speler omdat ik die zie als een collega, dan stel je je toch iets milder op. Ik kijk ook naar de stand. Staan ze ver voor, dan durf ik wel een gele kaart te geven. Speelt een mij bekende scheidsrechter in het team, dan geef ik ook niet gauw een gele kaart. Niet zelden ontstaan er problemen voor een scheidsrechter wanneer hij de regels soepel hanteert. Migranten lijken over het algemeen meer dan autochtonen moeite | |
[pagina 162]
| |
te hebben met onvoorspelbare situaties, met situaties waarin vaag is welke regels er gelden of waarin onduidelijk is of de regels wel zullen worden toegepast. Dan kunnen gemakkelijk verschillen in de interpretatie van het spel en de regels aan het licht komen. De mate waarin men het zekere voor het onzekere neemt, is een van de dimensies waarop culturen verschillen, maar hangt ook samen met de onzekere positie waarin migranten, als relatieve buitenstaanders van een gemeenschap, verkeren. Nieuwkomers weten erg goed dat ze pas deel kunnen uitmaken van de gemeenschap als zij er de regels van kennen en navolgen. Zoals in de inleiding tot dit boek werd opgemerkt, is het voor migranten vervelend als de regels impliciet blijven, als ze onduidelijk zijn, als ze steeds veranderd worden, of als er door de insiders straffeloos de hand mee wordt gelicht. Het gevolg is dat nieuwkomers het spel - of dat nu binnen de sport is of binnen een bedrijf - nooit evengoed kunnen spelen als de insiders, die de onuitgesproken regels en conventies wel beheersen. Om zulke redenen hebben sommige migranten meer moeite met onzekere situaties en meer behoefte aan duidelijke regels dan autochtonen. Een Surinaamse cricketumpire en autochtone voetbalscheidsrechter gaven hiervan concrete voorbeelden. De umpires in het cricket vervullen een nogal ondergeschikte rol. Zij zien werkeloos toe, totdat gevraagd wordt een beslissing te nemen. Volgens een ongeschreven regel loopt men weg wanneer men uit is. Surinaamse spelers zijn minder geneigd om weg te lopen zodat het spel door kan gaan. Ook al is het nog zo duidelijk, ze blijven staan wachten tot de scheidsrechter zich ermee bemoeit. Dat wekt irritatie. In het begin heb ik vreselijk veel moeite gehad met de toepassing van de voordeelregel bij Surinaamse spelers. Al staan ze op de penaltystip en kunnen ze de bal er zo in leggen, als ze worden aangetikt, fluit ik en geef ik ze een penalty. Ze verwachten niet anders. Als ze getrapt worden, als hen onrecht wordt aangedaan, moet dat bestraft worden. Nu ik dat weet, geef ik dus maar een penalty. Wil je geen voordeelregel? Mij best. Voor mij hoeft het niet. Je moet het een beetje aanvoelen wanneer je wel en niet de voordeelregel geeft. Het is heel moeilijk over te brengen: neem dat voordeel nou! Ongeschreven regels bestaan niet alleen in het spel maar ook in de organisatie van de sport. Zo impliceert het lidmaatschap van een vereniging min of meer het verrichten van taken op basis van vrijwilligheid, zodat het bijvoorbeeld in veel verenigingen vanzelfsprekend is dat ouders bij toerbeurt hun kinderen van en naar uitwedstrijden vervoeren. Dat is zelfs zo vanzelfsprekend dat het autochtone kader niet op het idee komt om nieuwkomers in de sport daarop te attenderen. Wanneer die vervolgens niet uit zichzelf op het idee komen wat er van hen verwacht wordt, leidt dat al gauw tot onbegrip en wrevel. | |
[pagina 163]
| |
Autochtone trainers en coaches vertelden ons dat migrantensporters vaak wat volgzamer zijn dan autochtonen, die gewend zijn om hun eigen mening te geven, voor zichzelf op te komen en conflicten uit te praten. Een deel van de verklaring kan zijn, dat ze uit een land komen waar de gezagsverhoudingen duidelijker zijn dan in Nederland. In Turkije of Marokko bijvoorbeeld hebben onderwijzers, chefs of politieagenten over het algemeen meer gezag dan hier te lande. Leerlingen, ondergeschikten en burgers daar verwachten én accepteren dat er gezag over hen wordt uitgeoefend. In Nederland is meer ruimte voor inspraak en onderhandeling. Twee trainers uit het betaald voetbal (Leo Beenhakker en Sef Vergoossen) kunnen daarover meepraten: Kijk, hier in Nederland heeft iedereen overal een mening over en matigt zich ook het recht toe om die te ventileren. Daarom is Nederland voor een coach het moeilijkste land om in te werken. Nergens hoef je uit te leggen waarom je een speler wisselt, hier wel. Ik heb met een hele gemêleerde spelersgroep te maken. In mijn team zitten spelers met wel twaalf verschillende culturen. Dat is heel boeiend, maar kost ook veel tijd en energie(...). Sommigen hebben heel veel moeite ermee om kritiek te krijgen in de groep, terwijl het in een tweegesprek wel goed gaat. Anderen zijn daar minder gevoelig voor maar moeten weer niet de indruk krijgen dat zij als enigen altijd op hun mieter krijgen. Ik hou daar dus rekening mee. Iedere speler benader ik op een andere manier. Maar je moet ook jezelf blijven, want je kunt niet vijf keer per dag in een andere huid kruipen. De relatief grotere volgzaamheid onder sommige migranten wijst tevens op een vanzelfsprekender acceptatie van hiërarchische verhoudingen, van rangen en standen. Dit gegeven zorgt er, samen met hun relatief grotere waardering voor prestaties, voor dat de beste sporters bij migranten op (meer) privileges kunnen rekenen. Terwijl autochtonen van een sterspeler evenveel of misschien zelfs wel extra inzet verwachten, kan deze zich in de ogen van veel migranten juist permitteren om minder vaak of minder intensief te trainen. Zolang de prestaties er maar zijn, hoeft dat voor zijn aanzien en positie geen directe gevolgen te hebben. | |
De balansIn de inleiding tot deze bijdrage werd als centrale vraag geformuleerd: welke effecten heeft de toetreding van migranten tot de Nederlandse sportwereld teweeg gebracht? In de bladzijden erna is beschreven in welke takken van sport autochtonen en migranten elkaar ontmoetten, hoe deze ontmoetingen in de praktijk verliepen en wat daarvan de resultaten waren. In grote lijnen kan worden vastgesteld dat | |
[pagina 164]
| |
de multiculturele samenleving de Nederlandse sportwereld in veel opzichten heeft veranderd. Migranten voegden verschillende nieuwe takken van sport toe aan het arsenaal van disciplines en krikten ook het niveau van de sportbeoefening op. Ze brachten nieuwe technieken binnen, of nieuwe stijlen, waardoor het voetbal tegenwoordig bijvoorbeeld met meer flair en virtuositeit gespeeld wordt. Binnen en buiten de bestaande structuren richtten zij hun eigen organisaties op. De ontmoeting van autochtonen en migranten in de sport is bepaald niet zonder strubbelingen gegaan. Hun inbreng wordt door de ontvangende samenleving soms zeer gewaardeerd maar vaak ook geproblematiseerd. Onder meer cultureel bepaalde verschillen in beleving en spelopvatting zorgen voor misverstand en onbegrip over en weer. Het past in het huidige tijdsgewricht om het accent te leggen op de problemen, maar wanneer de tijd eenmaal zijn heilzame werk heeft verricht, zal vermoedelijk een andere balans worden opgemaakt, een balans die een positief saldo laat zien.
Jan Janssens en Agnes Elling m.m.v. Rianne van Strien en Robbert Baatenburg de Jong |
|