| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
't Is om uw zusje.
Of 't onderhoud met haar oude vriendin en de daarin gedane openbaring haar scherpzinniger hadden gemaakt of dat 't inderdaad meer opvallend was, had Gonne moeilijk kunnen zeggen, maar 't was een feit, dat 't haar hoe langer hoe meer opviel, dat Liekie en Henk in elkander schenen op te gaan en haar vrijwel als een nul beschouwden.
Op een avond, dat ze samen waren gaan toeren, zonder dat ze haar zelfs gevraagd hadden hen te vergezellen, kwam 't op eens, als een ingeving, bij haar op, dat de toestand onhoudbaar was.
De maand, welke door haar vader als proeftijd was gesteld was, bijna verstreken en Henk
| |
| |
en zij waren elkander niets nader gekomen, integendeel ze schenen met den dag, verder van elkander af te staan.
Dat hij Liekie, van 't oogenblik van weerzien af, mooier had gevonden, was Gonne terstond opgevallen.
Trouwens, zij zelve trachtte 't zich nimmer te ontveinzen, dat Liekie veel aantrekkelijker en beminnenswaardiger was dan zij, maar ze had nooit gedacht, dat Hendrik, wien ze als zoo degelijk en eenvoudig had leeren kennen, zich dermate door 't uiterlijke zou laten bekoren.
Want, als hij Liekie zou kennen, zooals ze werkelijk was....
Gonne schroomde om met haar denken voort te gaan. Zij kon, zij mocht haar zusje niet beoordeelen, met betrekking tot haar aanstaande.
Ze was tè eerlijk en tè waarheidslievend om er zich zelve, in dit geval, 't recht toe te geven.
En, in haar angst om tè hard te zijn, ging zij in 't andere uiterste over.
Liekie was, in den laatsten tijd, zooveel verbeterd. Even als in Wageningen scheen Hendrik invloed ten goede op haar te hebben. Sedert hij bij hen logeerde, flirtte ze met niemand anders; ook was ze in huis veel degelijker geworden en deed ze zelfs meer dan Gonne van haar verlangde.
| |
| |
Verder was ze, in plaats van spotziek en plagerig, tegenwoordig werkelijk hartelijk voor haar..
En was dit wonder, die totale ommekeer, inderdaad door Hendrik's nabijheid te weeg gebracht, dan....
Gonne voelde 't als een ontzetting over zich komen.
Plotseling zag ze haar zusje in een ander licht.
't Wufte, zelfzuchtige, oppervlakkige kind had zich tot een allerliefst, zich nuttig-makend jong meisje vervormd, ter wille van.... een man....
Maar, dan had ze dien man ook lief!
En, als ze hem lief had, als Liekie's koel hart, dat tot dus verre alleen met zich zelf vervuld was geweest, zich voor een ander had geopend?
Als 't Hendrik de Berg gelukt was de weerbarstige te temmen?
Dan bestond er hoop, dat moeder's jongste lieveling niet ten gronde zou gaan; integendeel, dan was er een groote kans op behoud voor haar.
Maar dan.... o! God! dan moest zij, Gonne, haar geluk opofferen.... dan moest zij haar liefste afstaan, dan moest zij zich wegcijferen, dan moest ze al haar illusies, haar aspiraties, opgeven.
Als een non moest zij zich vrijwillig aan 't
| |
| |
celibaat wijden, want zij was er 't meisje niet naar om nogmaals lief te hebben.
Ze had hem 't mooiste, wat in haar was, haar droomen van achttien jaar, gegeven; ze had hem met zich zelve vereenzelvigd.... als ze hem zou moeten missen, zou 't een moreele verminking van haar ikheid zijn.
Ze zou haar eenige kans op geluk moedwillig laten varen en dat voor Liekie, van wie ze nooit anders dan verdriet en last had ondervonden.
Was dat offer niet te zwaar en ging haar offervaardigheid niet te ver?
Doch, aan den anderen kant. Was zij niet de sterke en haar zusje de zwakke en was 't niet de roeping der sterken om de zwakken te beschermen?
Ze kende zich zelve en ze wist dat zij, al zou ze ook nimmer de vrouw van Hendrik de Berg worden, toch nooit iets laags of slechts zou doen, maar Liekie? Haar karakter was zoo veel moeielijker, haar natuur zoo veel meer geneigd tot 't kwade.
Voor haar beteekende het huwelijk met Henk 't geluk.... maar 't zou voor Liekie, de redding zijn.
Dat alles verrees zonneklaar voor Gonne's brein. Ze voelde, dat zij de draden van hun be- | |
| |
staan in handen had, de drie levensdraden, van Liekie, van Hendrik en van haar zelve en dat 't van haar af zou hangen, wat er verder zou gebeuren.
Want, ook haar aanstaande kende ze en ze wist, dat al zou hij Liekie ook boven haar verkiezen, hij nimmer zijn woord aan haar zou breken, alvorens zij het hem, uit vrijen wil, zou hebben teruggegeven.
Zelfs was 't die overtuiging geweest, die haar niets kwaads had doen zien in de schijnbare intimiteit tusschen Liekie en hem.
‘Hij is toch mijn Henk,’ had ze bij zich zelve gezegd.
Maar was dat zoo?
Als haar vermoeden juist was, dan hield hij nu meer van haar zuster dan van haar en behoorde hij haar met zijn hart en gedachten.
En toen ze 't vraagstuk hunner drie levens, waarover ze aan 't piekeren was, zoo ver had uitgedacht, begon een andere, een machtige factor, haar trots, mee te spreken. Hendrik moest haar liefhebben, gelijk zij hem liethad. Ze moest voor hem de eerste zijn, gelijk hij voor haar de eerste was.
Alles - of niets.
Had zijn genegenheid, door het terugzien van
| |
| |
Liekie, in haar mooien bloei van achttien jaar, een schok gekregen?
Voelde hij, dat 't beeldschoone, levenslustige kind hem een liever gezellin zou zijn dan de ernstige, minder aantrekkelijke zuster?
Goed dan.....
Eén seconde doorvlamde een intens gevoel van haat en woede haar ziel.... toen werd ze kalm. Toen aanvaardde ze haar leven.... zonder liefde, zonder illusies, maar ook zonder bedrog en zonder schande.
Liekie en zij waren zusters, evenals haar moeder en tante Ida het geweest waren, en ook zij hadden denzelfden man lief en de jongere, de mooiere, wilde de oudere verdringen.
Het was 't fatum, 't was de zonde van 't vorig geslacht, die zich voortplantte en zich openbaarde. Liekie had 't van haar tante en van haar vader.
Evenals er in Londen en Parijs generaties en generaties zijn die, van ouder tot kind, stelen, niet uit lust om kwaad te doen of slecht te zijn, doch alleen, omdat de Natuur hun geen onderscheidings-vermogen tusschen 't mijn en dijn heeft gegeven, of omdat 't door jaren van ellende en armoede heen, afgestompt is. Zoo scheen 't moreele onderscheidings-vermogen bij Liekie totaal niet meer aanwezig.
| |
| |
Zij had Hendrik de Berg lief, zij begeerde hem als man.
Dat hij reeds de beloofde van een ander was, rekende ze niet.
In elk geval..... en als Gonne vroom was geweest, zou ze er God voor gedankt hebben, in elk geval was 't nu beter dan na het huwelijk.
Met een cynisch glimlachje, dat weinig aan haar leeftijd paste, merkte ze op: ‘'t Gaat vooruit, de ziekte is aan 't afnemen, 't proces is ditmaal minder afschuw-wekkend.
‘Ik ben nog niet getrouwd, er zijn nog geen kinderen. Ik ben de eenige, die lijd.’
En onwillekeurig stelde ze zich voor, hoe 't had kunnen zijn. Als zij met Hendrik zou zijn getrouwd en Liekie was, evenals tante Ida, door den dood van haar vader, bij hen in komen wonen....
't Had kunnen gebeuren.
Als zij in haar rustig, eenvoudig, kalm tehuis in Wageningen zou hebben gewoond, gelukkig en tevreden met man en kinderen en..... de rustverstoordster, de indringster was dan gekomen.....
O! ze wist 't, ze voelde 't vooruit, haar lijden zou dan nog zwaarder zijn geweest.
Zoo'n echt oud-Hollandsche, phlegmatisch-philosophische troost: ‘Goddank, dat 't niet erger is.’
| |
| |
En toch hoopte ze later, in die banale gedachte, berusting te vinden.
Het leven zelf was ook zoo banaal en gewoon en zij zelve zou zoo'n heel klein miniem, onbeduidend atoom van de menschheid vormen.
Als Liekie en Hendrik getrouwd waren.... och! wat een pijn deed 't.... zoo'n schrijnende, scherpe pijn..... zoo brutaal als een plotselinge scheut van kiespijn... of als een pees, die door 't omdraaien van een gewricht, van één gereten wordt. Zou er iets scheuren in heur hart?
Zou 't breken.... dat arme, treurige, eenzame hart, dat snakte naar een weinig wederliefde?
Ze was zoo teeder, zoo liefhebbend, zoo toewijdend van natuur en die schat van echt-vrouwelijke gevoelens zou braak liggen.... dat wist ze.
Als Liekie en Hendrik getrouwd waren... dan zou ze stil verder blijven leven met haar vader in 't groote.... groote huis, dat was als een graf van vermoorde illusies en gestorven idealen. Zij en haar vader in die ruime kamers en galerijen en Nonna Pien in 't paviljoen.
Dat zou haar leven zijn.
Vóór ze drie-en-twintig was, kon 't niet veranderen, moest ze bij haar vader blijven, die het leven harer moeder had verwoest en haar jeugd ongelukkig had gemaakt.
| |
| |
En dan.... wat zou ze dan kunnen doen?
Ze was voor zoo weinig geschikt. Doordat ze de jaren, die andere meisjes voor haar opvoeding gebruiken, grootendeels aan 't ziekbed harer moeder had doorgebracht, had ze niets geleerd, dat waarde op de arbeidsmarkt zou hebben.
In Holland had ze dat tekort misschien nog kunnen aanvullen, maar in Indië niet.
Voor de verdere opvoeding, voor aanvullings-onderwijs in 't een of ander vak, was er nog geen gelegenheid.
En naar Holland gaan?
In 't zelfde land als Hendrik en Liekie?
Nee... wereldzeeën moesten tusschen hen zijn, anders zou 't ondragelijk worden.
In elk geval moest ze nog drie jaar thuis, bij haar vader, blijven.
Toen ze den volgenden ochtend uit haar kamer kwam, hoorde ze van haar baboe, dat de nonna ketjil met den vreemden heer, den toewan tètamoe was gaan wandelen.
Toevallig hoorde haar vader, die juist zijn ochtend kopje koffie genoot, de mededeeling.
‘Hoor eens,’ zei hij half schertsend, half ernstig: ‘Je moogt wel oppassen, anders.... waarachtig, je zult 't zien, je zusje neemt je plaats in en gaat met dien de Berg strijken.’
| |
| |
‘Ze zou de eerste niet zijn in onze familie,’ viel Gonne in, met een waardigheid en een hoogheid, die haar vader imponeerden.
Verder zei ze geen woord, doch meneer Roodhuyzen voelde 't weinige, dat ze gezegd had, tot in 't binnenste van zijn ziel branden en zoodra Liekie thuiskwam, riep hij haar in zijn werkkamer.
Ze volgde hem gedwee.... want, evenals haar broer Jack, had ook juffrouw Liekie schulden.
De broer zat ‘in den beer’.
Het zusje had: ‘rekeningen’ gemaakt, dat klonk toch altijd wat beter.
‘Zeg 't nu maar in eens,’ begon ze brutaal.
‘Dat ben ik ook van plan. Wij, Indisch-gasten, winden er geen doekjes om. Ik wou je er op attent maken, Liekie, dat je gedrag tegenover den aanstaande van je zuster meer dan schandelijk is.’
‘Niet erger dan 't uwe indertijd tegenover Mama was....
Je bent toch niet van plan.... hem van je zuster af te troonen?’ vervolgde haar vader, schijnbaar zonder op haar bitse opmerking te letten.
‘U bent zeker wel de laatste om mij over 't moreele en niet moreele van mijn gedrag te onderhouden.’
| |
| |
‘Liekie,’ de stem van haar vader klonk smeekend.
‘Als ik een beetje flirt met Hendrik,’ hervatte ze, op harden, onvriendelijken toon, zooals niemand nog ooit van haar vernomen had, ‘dan is daar niets in. Dan moet Gonne hem maar weten te boeien.’
Ze zweeg een oogenblik en hervatte toen met bitterheid: ‘En als ik hem heelemaal van haar zou aftroonen, zooals u 't noemt? Ja, God, zoo ben ik groot gebracht. Ik weet niet beter. Ik ben bij u en bij tante Ida op zulk een voortreffelijke school geweest....
‘Bij God, Cornelie, zwijg,’ riep haar vader, buiten zich zelf van schrik en ontzetting.
Dat Gonne, in haar overdreven eerlijkheid en billijkheidsgevoel, wreed en zonder meedoogen kon zijn, wist hij van ouds, maar dat Liekie, zijn jongste poppetje, dat altijd even aanhalig en toeschietelijk was geweest, zoo iets zou kunnen zeggen, hem aldus zou kunnen beleedigen.... had hij nimmer gedacht.
Liekie wachtte den indruk van haar woorden niet af, doch verliet de kamer en hij was te zeer uit 't veld geslagen om haar tegen te houden.
Trouwens, waartoe zou 't gediend hebben?
| |
| |
In stille, stomme smart, als verpletterd, zat hij terneder.
Na een poos kwam een der spens hem, uit naam van de nonna besaar vragen om te komen ontbijten.
En toen stond hij op, verwisselde in de haast zijn slaapbroek en kabaai voor zijn wit kantoorpak, kreeg zijn helmhoed om dien bij de hand te hebben, als hij straks weg zou gaan, trok de schouders op en trachtte zijn gewone, Indische kalmte te hernemen.
Ja, God, als je sentimenteel werdt of aan zenuwen toegaf, dan was je per se verloren.
Zoo'n nest, hij had waarlijk nooit vermoed, dat die kleine Liekie zoo vinnig kon zijn.
Nou maar, dat was geen katje om zonder handschoenen aan te pakken; een allemachtig pleizierig brokje voor een man!
Zou niet graag in Hendrik's sloffen staan.
Als die niet? Nou!
Heel expressief, die aanduidingen.
Voor hemzelf althans.
En nu dan maar ontbijten en dan naar 't kantoor. Twee mails vandaag. Ze zaten elkaar letterlijk op de hielen. Negen in de maand. God betert!
En vóór hij in de achtergalerij was, had de
| |
| |
vertoornde vader al weer plaats gemaakt voor den zakenman.
Liekie was poeslief, zoo heelemaal, alsof er niets gebeurd was.
Ze plaagde Hendrik met zijn thee, waar zonder hij beweerde niet te kunnen ontbijten en vulde zijn kopje zelve, mogelijk met nog meer coquetterie dan anders, als om haar vader te toonen, dat 't geen hij gezegd had, zoo 't haar ééne fijn, miniatuur, rose oortje al in was gegaan, er ten minste door 't andere reeds lang was uitgegaan.
Gonne was stil en nog ernstiger dan anders.
Hendrik informeerde zeer bezorgd naar haar gezondheid.
Meneer Roodhuyzen voelde 't in zich opkomen om hem den raad te geven, daar meer persoonlijk over te waken, doch hij durfde niet, betoel hij durfde niet.... gelijk hij later, in vertrouwen aan Nonna Pien, vertelde. Die was waarachtig nog de eenige, die hart voor hem had en toen ze, nog dien zelfden avond, van zijn weeke stemming gebruik makende, hem vertelde van een paar steentjes, die ze zoo goedkoop van een op punt van failleeren staanden Arabier kon krijgen, voor een ring, zoo snoezig, ja? gaf hij haar terstond een bonnetje; iets, dat hij anders nooit deed.
| |
| |
Maar zij was nog de eenige, waarachtig, die hart voor hem had.
En intusschen zocht Gonne een gelegenheid om een onderhoud met Hendrik te hebben.
Heel gemakkelijk was dat niet, want òf hij ging met Liekie alleen uit, òf Liekie ging mee, als Gonne van de partij was. In huis kon 't evenmin. De Indische huizen, met alle deuren en vensters open, zijn niet geschikt voor belangrijke besprekingen.
Men is er zelden alleen en nooit vrij en dat niet met een zuster als Liekie.
Eindelijk, na een dag of twee, kondigde Liekie haar besluit aan om den namiddag bij een harer talrijke, thans verwaarloosde, vriendinnen door te brengen.
Gonne was dus alleen met de Berg; meneer Roodhuyzen toch bemoeide zich weinig met zijn gast. Het weer liet zich goed aanzien en Gonne stelde hem voor het Koningsplein en het Waterloo-plein om te wandelen, voor Indië een heele loop, gedurende welke er tijd genoeg zou zijn om eens ronduit te spreken.
Wèl voelde ze zich beklemd en angstig, toen ze bedacht, dat ze, gedurende die wandeling, zelve over haar toekomst zou beslissen en mogelijk haar eenige kans op een menschwaardig bestaan zou vergooien.
| |
| |
Maar nee! Gedwongen te trouwen, waar de man 't uit plichtgevoel, in plaats van uit hooge, innige liefde deed, was evenmin menschwaardig.
In elk geval wilde ze volkomen oprecht zijn en 't zelfde van hem eischen.
Tijdens haar rust-uurtje 's middags deed ze geen oog dicht; telkens en telkens dwaalden haar gedachten naar het komende onderhoud.
't Eene oogenblik deed ze haar best om nog te hopen; de proeftijd, door haar vader vastgesteld, was nog niet om. Mogelijk vond Hendrik 't correct om zich onzijdig te houden. Zoo heel aanhalig was hij trouwens nooit geweest, zelfs in Wageningen niet. Het lag niet in zijn natuur of juister misschien, hij wist zich steeds te beheerschen.
Een enkelen, slechts een hoogst enkelen keer, had Gonne gemeend een meer hartstochtelijk gevoel in zijn liefkoozingen op te merken.
Mogelijk hield hij zich nu in en bewaarde hij al het teedere, al het innige zijner ziel voor later. En vreemd doorstroomde een ongekend verlangen, om hem te kussen en hem toe te behooren, haar meisjes-lichaam.... neen, haar meisjes-geest. Gonne wist veel, maar niet alles; ze wilde hem toebehooren met haar denken, haar daden, ze wilde zich aan hem wijden.
| |
| |
Ze wilde hem ook kussen.... op zijn wangen, op zijn oogen, op zijn lippen, omdat ze zijn gezicht lief had, omdat ze in teedere aanraking met hem wilde zijn. Ze wilde ook zijn armen om haar heen voelen en zich veilig in zijn bescherming weten, maar verder gingen haar aspiraties niet.
Doch, even daarna, kwam alles, wat er in de laatste weken gebeurd en gezegd was, haar weer in 't geheugen en hoorde ze, als door een satanische echo, tot in 't oneindige de woorden van Nonna Pien: ‘'t Is om uw zusje.’
Gonne wijzigde ze en herhaalde: ‘'t Is door uw zusje.’
Door Liekie.... door haar zusje, dat haar leven verwoest zou worden, doordat ze haar liefde had ontheiligd.
|
|