| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Papaja's en Jutten.
De familie Roodhuyzen was in Batavia terug gekeerd. Na zijn dochters even op 't Koningsplein te hebben afgezet, was meneer naar de beneden-stad doorgereden. Voor 't eerst, sedert twintig jaar, was hij er een paar maanden uitgeweest en nu verlangde hij hard er weer in te komen.
De reis was goed geweest; na de Roode Zee had de boot geen enkel oogenblik meer geschommeld en was de zee zoo kalm als een rivier geweest of als de Hollandsche plassen, waar hij als jongen, gevischt had.
't Lieve vaderland was hem anders niet meegevallen; duur en ongeriefelijk had hij 't er gevonden en op reis was 't toch ook niet je ware
| |
| |
geweest. Als Indischman verleer je 't reizen zoo. Dat eeuwige haasten en rennen, die stations, waar je mekaar omver liep, die treinen, die maar door hollen en dan die reusachtige luxehotels, wèl mooi en ook wèl interessant, maar tè druk, tè woelig.
De kellners en portiers, tè bewegelijk, tè veel voor je optredende, lieten je geen rust, ze maakten je maloe (verlegen) en zenuwachtig, als je aan de kalme, automatische Javanen gewend was.
En dan slecht weer, October geen maand om in te reizen, de dagen koud en donker, de avonden lang, wist er geen weg mee. Hij zelf was nog wel eens, hier of daar, naar een tooneelvoorstelling geweest, maar in je eentje, was er niet veel aan en Gonne had hem zóó aangekeken, toen hij haar en Liekie mee wilde nemen, dat hij er waarachtig niet meer over had durven beginnen.
Zoo kort na den dood harer moeder, zou ze niet willen uitgaan, dat zou nu toch zoo ongepast mogelijk zijn.
Alsof dat er iets toe deed?
Je moest van de gelegenheid profiteeren en.... voor de dooden kon je toch niets meer doen. Natuurlijk betreurde hij zijn vrouw, maar hij zag niet in, dat er iets onbetamelijks in was, dat hij
| |
| |
een mooie opera of een moppig stuk ging hooren.
Liekie had ook wel gewild, maar ze mocht niet van Gonne.
Eigenlijk gezegd had hij al half spijt, dat hij haar heur zin maar niet gegeven had en haar niet in Holland had gelaten. Ofschoon, dat ging toch ook niet. Daar in Wageningen, bij dien tuinman of heereboer, of wat hij was, waar ze zoo half en half mee geëngageerd was, kon heelemaal niet. Hij wist tè goed wat die jarenlange verhoudingen beteekenden en waar ze vaak op uitdraaiden.
En in een betrekking gaan, was allemaal onzin. Trouwens, hij had nu eenmaal twee knappe dochters; licht, dat hij een beetje met ze geurde.
De uitdrukking was Indisch, zeker veel tè Indisch naar Gonne's zin, maar als je dan ook, alles en alles samen genomen, een kwart eeuw, onder de tropen, in de Indo-Europeesche maatschappij, hebt verkeerd, neem je er licht iets van over.
Hij voelde zich nergens anders meer thuis dan in Batavia en dat moesten zijn meisjes ook maar doen. Liekie was te jong om aan 't hoofd van zijn huishouden te staan. Gonne moest dus mee, maar gemakkelijk was ze niet, met haar onverzoenlijkheid en haar tinka's.
| |
| |
Toch blij weer terug te zijn, al was 't een ellendige wagen, waarin hij naar de stad reed.
Bij zijn vertrek naar Europa had hij zijn gerij opgedoekt, anders was Nonna Pien, God betert, met haar troepje Indo's, nog maar in zijn mooie Mylord gaan nontonnen.
Hij zou orders geven om een paar wagens op een vendutie te koopen en een flink span paarden, hooge om voor 't rijtuig te rijden en dan nog misschien een paar kleine Maccassaarsche of Sandelwood paardjes voor de meisjes.
Als ze er lust in hadden, mochten ze wel paard rijden en voor een paar honderd gulden 't stuk was er wel wat te krijgen. Zoo ver 't in zijn macht lag zou hij een toegevend en een royaal vader zijn en hij kon 't doen. Een klein gezin nu, enkel zijn twee dochters. Catherine en Ida beiden dood. Jack verdwenen!
Enkel Gonne en Liekie over.
Enfin, piekeren hielp niet.
't Eenige, wat hij nog niet bij zich zelf had uitgemaakt, was, wat hij met Nonna Pien zou doen.
De afspraak was geweest, dat zij haar matten zou rollen, vóór Catherine weer in 't huis op 't Koningsplein terug zou keeren, maar, toen ze hoorde, dat mevrouw kassian! ook dood was net als de andere mevrouw, die zoo lang sakit Kapala
| |
| |
(gek) was geweest, had ze gedacht, wel te kunnen blijven.
Ze zag er, betoel, tegen op om weer, ergens in een achterbuurt, in een sinjo-huisje te gaan wonen en weer alleen voor haar kroost te moeten zorgen. Meneer Roodhuyzen gaf haar een ruim maandgeld en ze had er zóó weinig voor te doen, dat ze er nog wel iets bij had kunnen verdienen.
Haar nennèh, die volgens inlandsche manier dokterde, was in dien tijd gestorven en zij had veel van haar klantjes gekregen. De obat kon ze nu zelve klaarmaken en veel dames kwamen bij haar om raad.
Op 't Koningsplein in 't paviljoen ging zoo best, ja? Geen enkele njonja hoefde zich te schamen; veel gemakkelijker dan zooals vroeger in een zij-gangetje, in Pasar Bahroe, tusschen al die vuile Chineezen in.
‘'t Was zoo best gegaan, al dien tijd, meneer Roodguys was of op kantoor, of in 't hotel en 's avonds in de kamar bola (societeit).
Zij was zoo heerlijk vrij geweest, kon iedereen ontvangen en centjes ook en niemand kraaide een haan der na, zooals ze zei.
De kinderen kostten ook al zoo veel; werden zoo groot, 't oudste meisje al veertien.
Al een paar maal was een Arabier of een Chinees
| |
| |
om haar gekomen, had er wel wat voor over, maar zij wou niet. De vier oudste kinderen waren van haar man zaliger geweest, maar zij zou toch nooit een gemeene streek met ze doen.
Wat er nu gebeuren zou, ja?
‘Meneer komt terug met twee dochters, de eene zoo mooie meisje, prachtig! De andere ook wel een beetje mooi, maar zoo trotsch.’
Toen de familie was aangekomen, had Nonna Pien ze verwelkomd.
Ze had voor een lekker ontbijt gezorgd en had zelve dien ochtend een grooten schotel pisang goreng gebakken.
Liekie's oogen schitterden, terwijl ze, zoo maar met haar vingers de, vroeger zoo geliefde, lekkernij beetnam.
Gebakken pisang, hoe vaak hadden zij en Jack er zich aan te goed gedaan: er was niets in Holland geweest, dat er bij had gehaald, zelfs niet de appel-beignets, waarop mevrouw de Berg 's winters avonds wel eens getrakteerd had.
Woh! die Hollandsche appelen altijd nog zoo'n beetje zuur en lang zoo fijn van smaak niet als de pisangs.
Voor Liekie losten zich alle indrukken van haar thuiskomst op in 't genot, dat ze smaakte, zich
| |
| |
weer, na vijf jaar, aan haar lang ontbeerde, liefste snoeperij te kunnen verzadigen.
Op de groote bouquetten bloemen, kembang spatoe, melati en pasar-rozen, waarmede Nonna Pien de ontbijttafel had versierd, lette ze ternauwernood, wel op den prachtigen tros ramboetan, die in heerlijke kleurschakeering van geel en rood, bloemen van toovermaaksel schenen.
‘Ramboetan, weet-je nog, Gonne?’
Maar Gonne had oogen noch ooren voor zoo iets futiels als gebakken of versche vruchten.
Ze zag in 't ronde met zoekende blikken, als zocht ze er den geest harer moeder, als wilde ze nagaan in hoeverre men haar huis, haar woonstede, geprofaneerd had.
Toen haar vader, na even in de haast een paar hapjes genuttigd te hebben, weg was gereden..... kwam er over haar een huivering van ellende. Ze was dan teruggekeerd op de plaats, van waar haar moeder verdreven was, waar die andere getroond had.
Dat zou ze nooit vergeten! 't Was haar, alsof de portières van haar moeder's boudoir door schennende hand verschoven werden en of zich daar, in de opening, die fraaie, welgevormde gestalte vertoonde, met 't mooie, frissche gezicht... haar tante.
| |
| |
't Was of zij haar lach nog hoorde, wreed, cynisch klonk haar die in 't geheugen.
Al de herinneringen, daar aan dat huis en de vertrekken verbonden, schenen zich in haar brein op te hoopen en dreigden haar denkvermogen te verstikken.
‘Toe nu, Gonne, kom nu gezellig naast me zitten. Dan gaan we met ons beiden eten.
Toch zoo vreeselijk komiek weer, zoo'n Indisch ontbijt met ajer blanda, in plaats van thee. Wat zou moeder de Berg daar wel van zeggen? Gonne, kijk toch eens, wat een eitjes; net 't eerste legsel van een jonge kip. Weet-je nog, hoe trotsch Henk er mee aan kwam hollen? Toe, ga nu zitten.’
Werktuigelijk nam Gonne den haar, door Nonna Pien, aangeboden stoel.
Deze keek even verlegen en zei toen: ‘Dames zal het wel redden, ja? Wil jupprouw eten bestellen of zal ik doen, van daag?’
Gonne staarde haar als verwezen aan.
‘Wil jupprouw rijsttafel?’
‘Hè, ja,’ juichte Liekie, ‘dolletjes! In al die jaren heb ik er naar gesmacht.... hè ja.’
‘Ik weet 't niet,’ begon de oudere zuster als in een droom, ‘komt Papa thuis... nee, zeker.’
‘Trada, nonna besaar.’
| |
| |
En, op een blik van Gonne, wie 't Maleisch, na al die jaren vreemd klonk, vertalende: ‘Nee, groote juffrouw, megeer komt nooit thuis, ik stuur altijd rijsttafel, niet heel veel, megeer wil niet zooveel eten op kantoor. Hen bordje nassi goreng en wat kroepok en..... volgde een half dozijn toespijzen bij de rijst, waarvan de opsomming Liekie met vreugde vervulde. Ontegenzeggelijk was het jongste zusje veel meer Indisch gebleven; geen wonder ook, daar Gonne alles, wat haar aan vroegere omgeving herinnerde, stelselmatig uit haar gedachten had verbannen.
Liekie's aard eigende zich ook veel meer voor het gemakkelijke, vrije leven in de koloniën, terwijl Gonne's ernstig karakter haar tot een model, zorgend Hollandsch huisvrouwtje stempelde.
Gonne maakte er zich spoedig af.
‘Doe maar vandaag, zooals u gewoon was. Morgen zullen we verder zien.’
Waarop Nonna Pien vertrok.
‘Wat doet ze eigenlijk hier?’ vroeg Liekie, met kinderlijke nieuwsgierigheid. ‘Zou ze Papa's huishoudster zijn?’
‘Stil, Liekie, het past jou niet.’
‘Soedah toch, Gonne, met dat gekke bazen, we schelen net drie jaar, niet eens; ik word nog nog eerder zeventien dan jij twintig. Ik ben net
| |
| |
zoo goed volwassen als jij en.... ik weet toch wat ik weet.’ Toen vertrouwelijk: ‘Gek hè, dat Pa haar hier houdt. Niks prettig, want dan zal zij alles bedistelen en dat komt ons toe.’
‘Ik denk niet, dat ze blijven zal,’ merkte Gonne ontwijkend op.
Liekie's woorden hadden haar onuitsprekelijk gehinderd.
Waarschijnlijk was het wel zoo, als ze gezegd had, en was die knappe Nonna inderdaad de huishoudster van haar vader geweest.
In Indië geboren en opgevoed, wist ze wat dat zeggen wilde.
God! dat was dan al de derde vrouw in het gevoelsleven van haar vader.
Die mannen ook!
Zij had Hendrik de Berg ontmoet en hem een plaats in heur hart afgestaan, die zou hij houden, voor alle eeuwigheid.
Wat er ook zou gebeuren, ze zou nooit een ander toestaan, wat ze hem had toegestaan, en wat waren de reine kussen en de kuische omhelzingen tusschen hen beiden gewisseld, nu in vergelijking van....
Gonne kreunde en strekte haar handen uit als om 't van zich af te weren....
Zij haatte elke sensueele gedachte.... als
| |
| |
verschroeiende bliksemflitsen gingen ze door haar hersenen. Ze was er bang voor... en ze kon er zich niet altijd voor hoeden. Een enkelen keer kwamen ze van buiten af, zooals nu....
En dan voelde ze zich beschaamd en schuldig. Zoo heel anders dan Liekie, die zoo vroeg wist en zoo trotsch was op haar weten.
Toen richtte ze zich op.
Nee, die vrouw kon niet op 't erf blijven.
Haar vader had haar ontrukt aan den kring, waarin ze gelukkig was, hij had haar meegenomen naar Indië, om er 't hoofd van zijn huis te zijn.
Dan zou ze ook niemand boven, of zelfs maar naast zich, dulden.
Den eersten ochtend kwam 't haar wat vreemd voor; en eigenlijk had ze ook nog nooit 't huishouden gedaan, want vóór ze naar Holland ging, was ze nog een schoolgaand kind en in Wageningen waren ze altijd en pension geweest,
Maar, ze had toch haar verstand en ze kon zich toch nog wel van vroeger herinneren, wat haar moeder al zoo bestelde.
En Liekie zou ook helpen.
Voor de kleine oppervlakkigheden van het dagelijksche leven, die het gezellig maken, had Liekie een aangeboren talent.
| |
| |
Mogelijk zou het een toenadering geven, als ze zich samen zouden bezig houden.
't Was dan ook met meer hartelijkheid, dan ze gewend was tegenover haar zusje te toonen, dat ze zei:
‘Ja, ze moet weg. Jij moet 't maar eens aan Papa zeggen; heel omzichtig, weet-je. En 't vooral gooien op de zorgen van de huishouding. Je moet 't doen voorkomen, alsof wij het veel liever, met ons beidjes, deden. En dat is ook zoo, niet waar, Liekie?
We zullen altijd, den heelen dag, samen zijn en we zullen er ons op toeleggen, om alles netjes en prettig te hebben, zooals 't vroeger bij Mama was.’
‘Hier, bedoel-je,’ viel Liekie, lachend, in. ‘Niet zooals het in Gang Ketàpan was.’
O! waarom bracht ze haar die onheils-periode nu weer voor den geest?
Gonne was werkelijk, een oogenblik, met de beste, de meest verzoenende bedoelingen bezield geweest. En nu, door Liekie's ruwe toespeling, door haar lach, waar een snik meer ad rem zou zijn geweest, werd haar heele stemming bedorven.
Hoe kon ze ooit samenwerken en één zijn met 't zusje, dat zoo anders gëorganiseerd was en schertsen kon over wat, in haar schatting, zoo hoogst tragisch was?
| |
| |
Liekie merkte niets van den indruk, dien haar woorden maakten.
Ze dartelde door 't huis, liep naar de bijgebouwen, en, terwijl Gonne eenige orders omtrent het afnemen der tafel en andere dingen aan den spen gaf, kwam zij telkens even binnen en vertelde ze, wat ze gezien en gehoord had.
‘Verbeeld-je Gon. Die.... je weet wel.... Nonna Pien, heet ze, geloof ik, woont in 't paviljoen, waar tante Ida gelogeerd heeft, toen ze pas bij ons was.’
Een anderen keer was 't: ‘Hè, wat jammer; van 't heele bed ananas-planten. dat Mama indertijd heeft laten aanleggen, is niets meer over. De Kebon zegt, dat de kinderen van Nonna Pien 't vernield hebben. Ze schijnen ook mooi te hebben huisgehouden in het pisang-boschje; links achter de bijgebouwen. Het ligt er vol van die roode schutbladeren, die onder aan de trossen zitten.’
Eindelijk zei Gonne; ‘Wat zou-je er van denken, Liekie, als je mij eens zoudt helpen?’
En Liekie, zonder veel animo: ‘Met wat? De koffers zijn er nog niet 't Zal nog wel een poosje duren, vóór ze komen, je weet van ouds, hoe lui de koelies hier zijn. Ofschoon..... de witkielen in Holland zijn niet veel beter.’
| |
| |
‘De koffers zijn er nog niet, dat is waar,’ hernam Gonne, ‘maar we kunnen onze taschjes vast uitpakken en de kasten wat opruimen. En dan ook, waar zullen we slapen, Liekie? Vóór we gaan rijsttafelen, dienen we het te beslissen; nergens zijn nog klamboes om de bedden, en ze zijn ook nog niet opgemaakt. Dat kan de baboe dan doen, terwijl wij eten, dan is alles klaar voor ons middag-slaapje.’
‘Heerlijk om weer in een bed te slapen en in een groote kamer,’ viel Liekie, vroolijk, in, ‘aan boord was 't toch maar behelpen.’
‘Zullen we onze oude kamer maar houden? Of wil jij soms in die van Jack slapen, als je 't prettiger vindt een kamer alleen te hebben?’
‘Ik weet 't niet; als er een baboe bij me slaapt...
‘Hè, Liekie, dat moest je je afwennen, je bent nu al zoo groot en 't is zoo typisch Indisch.’
‘We zijn dan toch ook in Indië; ik verzeker je, dat ik van plan ben om zoo Indisch mogelijk te zijn. Van ochtend heb ik mijn corset aangehouden, maar morgen gaat 't uit en dan loop ik weer in broek en baadje, net als vroeger.’
‘Wees toch niet zoo dom; een meisje van bijna zeventien loopt zoo toch niet meer rond.’
‘Wat dan? Ik kan toch over dag geen sarong en kabaai dragen.’
| |
| |
‘Wel nee, we hebben toch die aardige matinées in Frankfort laten maken. Ik ga ze ook dragen; aan een peignoir zal ik mij niet weer kunnen wennen. Maar zeg nu, vind-je 't goed om de kamer van Jack voor jou in te richten?’
‘Waarom zouden we samen niet in Mama's kamer slapen? Die is veel koeler en dan zoo makkelijk met de kleedkamer er naast.’
‘Jij kunt doen, zooals je wilt,’ antwoordde Gonne, verbleekend, ‘maar ik zou er niet kunnen slapen.’
‘Omdat je altijd even gek overdreven bent,’ viel Liekie ruw uit.... ‘Gewoon bespottelijk om de mooiste slaapkamer ongebruikt te laten en 't is er nu zoo leuk. Je hadt de nieuwe meubelen niet eens gezien, een prachtige spiegelkast en een magnifiek gebeeldhouwd toilet. Die had tante Ida net besteld, vóór ze dat ongeluk kreeg. De arme ziel heeft er niets meer aan gehad, maar Nonna Pien schijnt heusch nog al netjes te zijn. Ten minste, alles ziet er goed verzorgd uit.
De bank zou wel overtrokken moeten worden en de mat is niet veel meer waard. Trouwens, de matten zijn overal nog al slecht, vind-je niet? Ik zou er niet graag met bloote voeten op loopen.’
‘Dat hoeft ook niet.’
‘Verbeeld-je. Wacht maar, zoodra er nieuwe
| |
| |
matten zijn dan.... lekker, geen kousen of schoenen, maar muiltjes, die je één, twee, drie, uitschopt en dan op bloote voeten.’
Gonne zuchtte, terwijl ze zich dwong. kalm te zeggen: ‘Als jij wilt en Papa vindt 't goed, kun-jij Mama's kamer krijgen, dan neem ik mijn oude kamer.’
‘Zoo ver van me af, ajakkes! Laat dan liever een bed voor jou in de kleedkamer zetten.’
‘Och! nee, Liekie, heusch, ik zou aan dien kant niet kunnen slapen.’
‘Je denkt ook alleen maar aan je zelf en hebt nooit iets voor een ander over,’ zei Liekie driftig. ‘Zoodra iets tegen jou gevoel strijdt, dan is 't ook uit. Je kon toch ook wel eens aan mij denken.’
‘'t Is goed, ik zal er een bed laten neerzetten, 't beste zal zijn mijn eigen bed uit mijn vroegere kamer; zou de kebon 't met den spen kunnen doen?’
Liekie lachte, blij haar zin te hebben gekregen.
‘Nu, je weet, de huisbedienden zijn er nooit toe te krijgen om meubelen te versjouwen en de spen moet zoo aanstonds met 't bedienen helpen. Er schijnt er maar één te zijn.’
‘Eén huisjongen is toch wel genoeg.’
‘Hm, vroeger waren er twee en dan nog zoo'n halfwasje voor Jack. Tot nu toe heb ik ook maar
| |
| |
één baboe ontdekt, we dienen toch ieder onze lijfmeid te hebben en dan een djahid.’
‘Kindlief, waar zouden wij nu een naaister voor noodig hebben? We hebben in Holland toch wel geleerd ons goed heel te houden.’
‘In Indië hoort 't er bij; in Mama's tijd waren er wel twee of drie. Maar.... om nu nog eens op de bedden-quaestie terug te komen. Ik zal den kebon zeggen een paar koelies te zoeken.
Je ziet, ik ken 't Indische leven nog op een prikkie, en ik vind 't zalig weer terug te zijn - en jij?’
‘O! nee.... ik vind 't vreeselijk hier in huis, zonder Mama....
En je verlangt zeker naar je Henkie?’
‘Toe dan Liekie.’
‘Hemel! daar komt Nonna Pien, zeker om te vragen of we willen rijsttafelen.’
Het was werkelijk een keurig maal, dat de meisjes voorgezet werd. Eerst een kop goede kaldoe, wel niet gelijkende op Hollandschen bouillon, maar voor Indië, 't weinig krachtige vleesch in aanmerking genomen, uitstekend.
Daarna een groot diep bord met dampende, kurkdroge rijst, stukjes kip met een verrukkelijk kerri-sausje, dan heerlijke sambals, smakelijk bereide sajors, krakende kroepok, een garnalen- | |
| |
ommelet, die zelfs Gonne alle eer aan deed, en dan nog gevulde garnalen, van die groote, een vinger dik. En gebakken vischjes en Kakap in 't zuur en fijn gekruide ketimoen en natuurlijk pergadel en bah-mie en kip onder een paar andere vormen. De vrij groote tafel stond vol.
Gonne vond 't een verkwisting, wel wetende, dat er van dat alles, over een uur, niets meer over zou zijn, doch dat 't alles door de bedienden, die 't met eenvoudiger kost konden stellen, verorberd zou worden.
Liekie genoot en dacht onwillekeurig aan de Hollandsche koffietafel met de eeuwig belegde boterhammetjes, met doorzichtige plakjes worst of sneedjes kaas.
Zelfs het bier, dat ze in Holland, waar 't zooveel beter en krachtiger was, versmaad had, leek haar nu een godendrank.
Een koek, met kanariezaad geparfumeerd, door Nonna Pien gefabriceerd, leek haar 't zaligste dessert, gevolgd door papaja's.
Wel een beetje een sinjo-versnapering en dat na de rijsttafel, maar toch zalig.
Iets lijkende op meloen maar oneindig veel saprijker en aromatischer.
‘Liekie, pas toch op. Je eet te veel.’
‘'t Is zoo lekker! Heb-je ooit zulke dèndèng
| |
| |
tjêlang geproefd? Denk toch eens, Gonne, hoe veel ruimer 't leven hier is dan in Holland. Vergelijk nu toch een zoo'n dikke vette papaja met een mager jutje!’
En Liekie schaterde 't uit en kroop met een voldaan gevoel van verzadigde weelde achter den klamboe.
|
|