| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Familieraad.
Op het nieuwe kerkhof, dat ter nauwernood ingewijd was, werd ze begraven.
Het oude, naast de Tuinbouwschool, werd te vol; voor degenen, die er een familiegraf hadden, zou er nog plaats gemaakt worden, maar dit was bij mevrouw Roodhuyzen niet 't geval.
Zij zelve was een vreemdelinge in 't stadje en.... de familie zou weer naar Indië vertrekken.
De begrafenis was eenvoudig, enkele kransen sierden de lijkbaar, luttele belangstellenden volgden den stoet.
Jacob Roodhuyzen kon niet nalaten 't, op zijn Indisch, een koopje te vinden; voor den tweeden keer, in drie maanden, ging hij zijn vrouw begraven.
| |
| |
Gonne was kalm.
Ze was zoo dankbaar, dat die arme, afgetobde lijderes nu rust had.
Geen pijn, geen benauwdheid, geen verdriet, geen zorgen meer voor haar.
't Was haar een voldoening geweest de oogen te sluiten, die zooveel geweend hadden, en ze slaakte een zucht van verlichting, toen 't wreed gefolterde hart harer moeder had opgehouden te kloppen.
't Was zoo heerlijk haar daar te zien liggen, zoo vredig, zoo mooi in haar gevoelloosheid.
Te weten, dat ze niet meer gekweld zou worden door lichaamspijn of zielesmart.... dat ze haar treurig bestaan van verlaten vrouw niet meer behoefde voort te slepen.
Dat ze zich niet meer in onvruchtbare angstgissingen omtrent 't lot van haar zoon, haar eerstgeborene, zou kunnen verdiepen.
Dat alles was zoo zalig.... Gonne was er bijna gelukkig door.
Haar eigen verlies telde ze niet, als ze dacht dat haar moeder nu geen strijd meer zou kennen.
‘Zoo innig dankbaar voor Mama,’ fluisterde ze Hendrik in, toen ze hem, 't eerst, na het overlijden harer moeder, terugzag.
Naar hem wendde ze zich in haar ure van smart en hij troostte haar en trachtte haar, door
| |
| |
zijn liefde, te vergoeden, wat ze missen moest. Maar heel bescheiden en heel verlegen deed hij het en ze was er hem dankbaar voor.
Liekie's droefheid was uitbundig.
't Was ook zoo vreeselijk, dat die arme Mama juist sterven moest, nu dat ze, met hun allen, zoo prettig en gelukkig hadden kunnen leven. Nu was alle vreugde van Paatje's weerzien vergald. Ze had nu nergens meer pleizier in, maar toch vroeg ze al den eersten dag, of ze haar rouwjurk in Arnhem of ten minste door een naaister in Wageningen, mocht laten maken.
't Geen Gonne fabriceerde was zoo stijf.
Meneer Roodhuyzen vroeg of rouwen wel noodig was. In Indië deed men 't bijna nooit.
Gonne antwoordde, dat zij en Liekie natuurlijk zwart zouden dragen.
Het regelen der kleine nalatenschap was niet moeilijk, eigenlijk was er niets dan wat kleeren en persoonlijke eigendommen zonder waarde. Haar bijouterie, die ze in de eerste jaren van haar huwelijk van haar man had gekregen, had ze langzamerhand verkocht, om de geld aanvragen en de schulden van Jack te voldoen.
Bij de scheiding was er nooit quaestie geweest, dat meneer Roodhuyzen van de rechten van zijn vaderschap zou ontheven worden.
| |
| |
Volgens de wet bleef hij dus de natuurlijke machthebbende.
Indien mevrouw Roodhuyzen broers of nabestaanden had gehad, zouden dezen voor de kinderen zijn opgekomen, doch zoo 't geval nu stond, had hij alleen over ze te zeggen.
Toen hij dus, eenige dagen na de ter aardebestelling, zijn meisjes bij zich riep en haar zijn besluit bekend maakte om binnen kort weer naar Indië terug te keeren, wist Gonne, dat ze machteloos tegenover hem stond.
‘Kijk eens, wat zullen we hier doen? Wageningen is, en dat in dezen tijd van 't jaar, een plaats om te leeren tooveren. Waarom zouden we hier langer blijven? Het beste is, dat we, voor een week of zoo, naar den Haag gaan, daar onze couchetten op de mail bespreken, we hebben wel geen haast op een boot of wat... maar, in alle geval, dienen we ze vooruit te bestellen.
En dan kunnen we, zoetjes aan, langs den Rijn en, als jelui wilt, over Bazel en Lucern, naar Genua reizen. Ik verbeeld me, dat we in een maand heel wat kunnen zien en er dan ook genoeg van zullen hebben.
Jelui moet je, in den Haag of onderweg, of waar je wilt, 't een en ander aanschaffen, 't geen je in Indië noodig denkt te hebben.
| |
| |
't Is nu ongelukkig geloopen met Mama en 't is me verbazend tegen gevallen. 't Is een groote teleurstelling en een bitter verdriet voor me..... maar..... het zou nergens toe dienen om hier te zitten treuren.... en 't beste is toch dat jelui mee naar Batavia gaat.
Gonne, jij bent nu oud genoeg om 't huishouden te doen....
Doodsbleek, maar vastberaden was ze, terwijl ze antwoordde: ‘U hebt nu al die jaren zonder ons gedaan. Mij dunkt, u zult nog wel zonder ons kunnen. U moest ons maar hier laten. Liekie is pas zestien, ze kan nog best één of twee jaar op kostschool gaan. Ze is nog niet geschikt voor uitgaande jonge dame en in Indië komt er van leeren toch niets meer.’
‘Ik zou je lekker danken’, viel Liekie brutaal in. ‘Als Papa 't goed vindt, kan ik best nog wat taal- en muzieklessen in Batavia nemen. Ik heb hier toch ook vijf schooljaren achter me. Dat is genoeg en dat voor Indië. 't Is veel te leuk om weer naar ons lekker huis op 't Koningsplein te gaan en voor Papaatje te zorgen. Als jij dan niet zonder je Henkie kan, blijf dan maar alleen hier, ik ga met Papa mee.’
‘Zoudt u daarmede tevreden zijn?’ vroeg ze zacht.
| |
| |
‘Mag ik hier blijven? Het is 't oogenblik niet om er over te spreken, maar ik heb beloofd Hendrik de Berg's vrouw te worden en....
Och wat! onzin. Zijn vrouw! Kan hij een vrouw onderhouden? Dat zal wel niet, anders zou zijn moeder geen commensalen nemen.’
‘Ik dacht, dat de Indische maatschappij u zulke kleingeestige vooroordeelen zou hebben afgeleerd,’ merkte ze, trotsch, op. ‘De familie de Berg is niet rijk, maar hun afkomst is even goed als de onze en Hendrik zal voor mij werken. Ik zal hem helpen.... ik verlang geen weelde....
‘Meisjes-praatjes,’ viel haar vader, driftig, in. ‘Denk-je nu, dat ik ooit in zulk een dolzinnig huwelijk zou toe stemmen? Ik kan je, Goddank, geven, wat je noodig hebt, en als ik je afsta aan een laki, moet 't een verbetering voor je zijn en geen vermindering.’
‘Hendrik en ik houden van elkander.’
‘Natuurlijk! Net iets voor jou.... sentimenteele nonsens, dien je maar, zoo spoedig mogelijk, uit je hoofd moet zetten. Je bent, op lange na, nog niet meerderjarig en ik heb ook nog een woordje mee te praten. Je moet die malle vrijerij maar vergeten, trouwens dat zul je van zelf, als je eenmaal in Indië en in een heel andere omgeving zult zijn.’
| |
| |
En zij, losbarstende, ‘O! God, vader, spaar me toch, ik kan niet terug naar Batavia, naar 't huis, waar Mama zoo geleden heeft, waar ze dien vreeselijken smaad heeft ondergaan. Laat me toch hier.... 't is niet alleen voor Hendrik, dat ik 't u vraag. Ik smeek u, laat me in Holland, ik hoef u niets te kosten, ik zal mijn eigen brood verdienen, ik kan toch in een betrekking gaan, als kinderjuffrouw, als winkeldochter.... of wat ook.
‘Alles is beter dan terug te keeren....
Meneer Roodhuyzen liep ongeduldig heen en weer en vroeg of ze nu eindelijk klaar was?
't Begon hem nu te vervelen; hij wou, dat ze meeging, dat ze de eer van zijn huis op zou houden en Liekie zou chaperonneeren en daarmee uit.
‘Maar wat zult u aan me hebben?’ vroeg ze treurig. ‘U weet toch.... dat ik mij nooit gelukkig zal kunnen voelen. Ik zal u nooit de liefde en achting kunnen bewijzen, waarop een vader recht heeft van zijn kind....
En toen, snikkend op een stoel neervallend...
‘Och! laten we toch niet samen wonen, vader.... ik kan u niet vergeven....
Je bent een ondeugend nest, dat een rammeling verdient. Maar we zullen je wel klein krij- | |
| |
gen. Ik ben je vader en je doet, wat ik wil, en daarmee uit. Je bent onuitstaanbaar nietje kuren, dat was in Indië ook al en nu hier. Ik ben waarachtig veel te goed voor je, een andere vader zou je aan je lot overlaten.’
‘Maar, dat is juist, wat ik verlang; ik zou u mijn heele leven dankbaar zijn, als u mij mijn vrijheid gaf.’ Langzamerhand wond ze zich op en kwam er iets van de oude, onstuimige Gonne, die ze als kind geweest was, in haar terug: ‘t Is toch tè onbillijk, tè wreed. Toen 't in uw belang was, kon u ons wel verstooten. Al die jaren hebt u u niets van ons aangetrokken en nu, in eens, wilt u, dat wij, als gehoorzame dochters, bij u intrekken en, alles vergevende en vergetende, net doen, of er niets gebeurd was.
Maar ik zeg u, dat 't onmogelijk is. Hoe Liekie er over denkt, moet zij weten. Maar, wat mij betreft..,. ik kan niet vergeten, wat u mijn arme moeder, willens en wetens, hebt aangedaan en hoe u mijn jeugd vergald hebt.
‘Ik kan u niet liefhebben.... ik voel niets dan verachting voor u....
In haar hevige passie van beleedigde dochter, die 't onrecht, haar moeder aangedaan, voelde en wilde wreken, stond ze daar voor hem....
Meneer Roodhuyzen wist niet wat te zeggen.
| |
| |
‘O! wat ben jij brutaal,’ zei Liekie, die haar zuster met klimmende verbazing had aangehoord.
‘En heel slecht voor Papa. Als Mama nog leefde en je hooren kon, zou ze heel boos op je zijn. Dat weet-je ook wel. Mama heeft 't dikwijls genoeg gezegd, dat ze 't leelijk van je vond altijd zoo tegen Papa aan te gaan. Ik heb 't zelve gehoord, dat Mama je vroeg om toch lief voor Papa te zijn en hem te troosten.’
‘Zwijg, Liekie, je weet niet, wat je zegt,’ stamelde ze, nog heel ontroerd, maar minder heftig.
't Was waarheid! Nog kort voor haar dood.... Met tergende duidelijkheid kwam het tooneeltje haar voor den geest, had haar moeder gezegd: ‘Ik ben je zoo dankbaar, Gonne, voor alles, wat je al die jaren voor me hebt willen zijn, een goede, opofferende dochter. Ik neem zulk een lieve herinnering van je mee. Je bent 't lichtpunt van mijn bestaan geweest.... maar kindjelief.... één verwijt heb ik je toch te maken. Je gedrag tegenover je vader....
En toen zij had willen protesteeren, had haar moeder haar onomwonden gevraagd: ‘Kun-je hem dan niet vergeven?’
En zij, geen leugen tegenover een stervende willende uiten, waar ze die nooit tegenover de
| |
| |
levende had gezegd, had 't hoofd geschud: ‘Nee, moeder, dat kan ik niet.’
‘Maar je wilt toch wel je best doen om goed voor hem te zijn.... en hem te troosten, als ik zal zijn heengegaan.’
En ook deze belofte kon ze niet afleggen.
Ze had te veel van haar arme, verongelijkte moeder gehouden om ooit mildere gevoelens jegens haar vader te kunnen koesteren.
Ze gingen er niet verder op door; beiden moe van den strijd.
Meneer Roodhuyzen ging zijn middagdutje doen, 't gesprek had, even na de koffie, plaats gehad, en Gonne ging in den tuin, waar ze wist, dat Hendrik was.
‘Mijn liefste, wat kijk-je somber,... is er iets?’ Want uit haar donkere oogen sprak iets anders nog dan droefheid over 't afsterven van haar moeder.
‘Papa wil al heel spoedig hier vandaan en... hij wil Liekie en mij meenemen.’
Als een angstkreet ontsnapten die woorden haar lippen. Hendrik ontstelde er van.
‘Wil hij je meenemen? Ik had altijd gehoopt, dat jij hier zoudt zijn gebleven.... Indië is zoo ver.’
‘Ik heb Papa gezegd, dat ik o! zoo veel liever in Holland bleef....
| |
| |
Mijn arm kind, kon ik je slechts een tehuis, als mijn vrouwtje, aanbieden. Maar.... ik durf haast niet met je vader te spreken.... ik ben geen partij voor de dochter van een rijken, Indischen handelsman. Zie-je, Gonne, toen ik je vroeg mijn meisje te worden, mijn lief kameraadje, mijn vrouwtje.... toen dacht ik niet aan geld, ten minste niet van jou kant.
Je arme moeder deed zoo heel eenvoudig, jelui ook. Je kwam me zoo verlaten voor, ik voelde mij zoo trotsch je te kunnen beschermen....
Maar, sedert je vader hier gekomen is, lijkt alles zoo anders.... vergeef me, dat ik 't zeg, maar hij neemt tegenover mijn moeder, en meer nog tegenover mij, zulk een laatdunkende houding aan.... hij behandelt me zoo als een jongetje, een burgerjongetje.
't Is mogelijk laf van me, maar ik heb den moed niet openlijk naar hem toe te gaan en te zeggen: “Geef mij uw dochter.” 't Eerste, wat hij zou vragen, zou zijn: “Hoe kun-je voor haar zorgen?”
En, liefste, ik kan nog niet voor je zorgen.... Elken gulden, elken cent, dien ik sparen kan, moet ik tot delging mijner schuld bestemmen. Het zou een slecht begin voor jongelui zijn om hier te leven zooals moeder en ik 't, al die jaren,
| |
| |
hebben gedaan. Nee.... bij God. mijn lieveling, ik kan je niet vragen mijn vrouw te worden, vóór ik vrij man zal zijn.’
Hooge ernst lag er in zijn geheele optreden en, als eerlijk man, had hij niet anders kunnen spreken en toch.... zelfs in die oogenblikken verheelde Gonne het zich niet, dat, in zijn gelatenheid van afstand van haar te doen, iets zwaks was. Zij zelve was zoo wanhopend - ze had gemeend, dat hij 't ook zou zijn.
Ze wist niet wat te zeggen, ze kon zich toch niet aan hem opdringen.
‘Ik dacht niet aan trouwen,’ bracht ze er eindelijk, met moeite, uit. ‘We zijn nog jong genoeg, maar ik had zoo gehoopt, hier te kunnen blijven, ik zou, met liefde, gewerkt hebben. Dat heb ik Papa ook gezegd - ik zou er niets tegen op hebben gezien om ergens in betrekking te gaan. Dan zou ik ten minste niet zoo ver van je af zijn geweest en dan ook.... het was minder vleiend voor hem, maar Gonne kon nooit anders dan volkomen oprecht zijn - ‘Ik zie er zoo tegen op om terug te gaan naar Indië en naar ons oude huis en dan.... altijd met Papa te moeten samenwonen....
‘Hij is toch je vader, Gonne, en door hem te eerbiedigen, handel je in den geest van je arme moeder....
| |
| |
't Zelfde, wat Liekie, en ook haar eigen geweten, haar gezegd hadden.
En nog iets: als je zusje met je vader alleen terug zou gaan. is er hard kans, dat ze geducht bedorven wordt. Ze is nu eenmaal een aanhalig, zonnig schepseltje en ze zou je vader en iedereen in haar omgeving zóó voor zich weten in te palmen, dat ze alles en iedereen naar haar hand zou zetten.
En, zeg nu eens, eerlijk, zou dat goed voor haar zijn? Mogen wij haar dat gevaar laten loopen?’
En terwijl hij daarover uitwijdde, werd hij weer geheel haar vriend en raadsman, die haar zorgen en ook haar plichten wilde deelen.
En getroost ging ze van hem, met iets van de extase eener martelares over zich.... of was 't enkel 't pantser van de noodzakelijkheid, dat dusdanig haar brein omsloot, dat er geen plaats was voor andere gedachten?
Henk had gelijk. Ze moest voor Liekie waken; ze moest er zich op toeleggen om Mama's lieveling tot een degelijk, flink meisje te vormen.
O! niet licht zou haar die taak vallen, want Liekie wilde zich niet naar haar schikken en nooit haar gezag erkennen.
Maar, in elk geval, zou haar tegenwoordigheid
| |
| |
in haar vader's huis Liekie eenigszins in toom houden, daarin had Henk gelijk.
Goede, brave Henk, die zich precies gaf, zooals hij was, zoo eenvoudig en eerlijk.
Niettegenstaande haar eerste teleurstelling moest Gonne toch erkennen, dat 't beter van hem was, zoo gewoon te hebben gesproken dan zich te hebben opgewonden tot 't houden van een mooie toespraak en 't uiten van overdreven gevoelens.
Wars als ze zelve was van alle aanstellerij, kon ze 't gemis er van bij hem slechts waardeeren. Ze hield toch en misschien juist daarom zooveel van hem. Eigenlijk was hij, nu haar arm moedertje er niet meer was, de eenige, wien zij liefde toedroeg.
Haar vader kon ze niet liefhebben; door zijn willekeurige handelwijze en de daarmee in verband staande scheiding van haar moeder had hij zich geheel van haar vervreemd.
Ze kon hem niet meer als haar vader beschouwen. En voor Liekie voelde ze eigenlijk ook niet de teederheid, die de eene zuster voor de andere moest koesteren.
Van klein kind of aan, had ze Liekie's fouten gezien en er zich aan geërgerd. Alles in Liekie's oppervlakkig, lichtzinnig, wuft karakter stootte haar af.
| |
| |
En helaas; met haar gevoelens voor Jack was 't nog erger gesteld.
Ze haatte er zich zelve om, dat ze niet de minste genegenheid in zich had, noch voor haar vader, noch voor haar zusje en broer.... en toch.... ze wist, dat ze er zich nooit toe zou kunnen dwingen.
Na de eerste mededeeling van Jack's verdwijnen, was zijn naam niet meer door zijn zusters genoemd, althans niet door Gonne.
Wel wist ze, dat haar vader allerlei nasporingen naar hem liet doen, maar deze waren zeker vruchteloos geweest, anders zou ze er wel wat van gehoord hebben.
In gevolge van Hendrik's raad schikte ze zich naar de wenschen van haar vader, al bleef ze 't ook wreed en onrechtvaardig vinden, dat een man, die zich, louter uit een ongeoorloofde passie voor een jongere vrouw, in koele bloede van zijn eigen echtgenoote had laten scheiden en zijn kinderen uit zijn nabijheid verbannen had, toch zijn aanspraken op hen kon laten gelden.
Hij zelf had het voorrecht van vader te zijn, verkracht en toch mocht hij zijn gezag weer uitoefenen, zoodra hij er lust en roeping toe gevoelde.
En zij kon niets tegenover hem doen.
| |
| |
Ze pakte Liekie's kleeren en kleine bezittingen en de hare in, legde enkele bezoeken af en nam afscheid van mevrouw de Berg en.... van Henk.
Verscheiden keeren had de jonge man getracht met meneer Roodhuyzen over zijn vooruitzichten te spreken om zoodoende op zijn verhouding met Gonne te komen, maar deze liet er hem nimmer de gelegenheid toe en sprak er met diplomatische zinswendingen over heen. Tot Gonne zelve had hij gezegd, dat hij er niet aan dacht zijn toestemming tot zulk een engagement op crediet te geven.
‘Nee, als jij of Liekie ooit trouwt, moet dat op zijn Indisch gaan, elkaar een keer of wat op een bal of zoo ontmoeten en dan, op den dag der verloving, tegelijk den trouwdag bepalen. Een week of zes is genoeg. Een mooi ding, jaren lang mekaar trouw te blijven, jij in de Oost en hij in Holland. Jou beste tijd zou voorbijgaan en, op een goeien dag, zou hij je toch schrijven, dat je er maar niet meer op rekenen moest, want dat hij zich al voorzien had....
Een man blijft zoolang niet aan één meisje denken.’
Gonne voelde 't in zich opkomen om hem voor de voeten te gooien, dat niet alle mannen waren zooals hij en dat iemand als Hendrik de
| |
| |
Berg wèl zijn leven lang zijn eerste liefde trouw zou blijven.
Maar ze hield zich in, daar ze zich voorgenomen had, zoo verdraagzaam en beleefd mogelijk tegenover haar vader te zijn. En ach! heur hart in haar was zoo vol... dat ze geen energie genoeg had om zich boos te maken.
Ze kwam juist van 't graf harer moeder, zoo treurig om 't achter te moeten laten, al had Hendrik ook beloofd het in orde te zullen houden.
En dan, 't afscheid van haar liefste.... dat binnen weinige uren moest plaats hebben.
Voor 't laatst wandelden ze samen in den ouden tuin, dien Gonne zoo lief had gekregen, voor 't laatst toefden ze, met hun tweeën, in de kassen en het druivenhuis, waar zij hun bescheiden droomen hadden gedroomd.
Daar was 't, dat hij tot haar sprak.
‘En je moet je flink houden, Gonne en je best doen er goed uit te zien. 't Is voor mij, moet je denken. Een mooi, frisch vrouwtje moet je voor me worden. En ik zal hard werken om mijn doel te bereiken en, zoodra ik 't bereikt zal hebben, dan kom ik je halen....
O! Henk, zou je dat doen?’
‘Ja, zeker; het zou mij wel lijken, zoo'n reisje naar Java; en dan samen terug en onze honey-
| |
| |
moon doorbrengen in de Preanger of op Ceylon.
Denk eens, Gonne, als we nu toch eens echt vereenigd zouden zijn, als man en vrouw; dan zou je herleven, dan zou je de wereld heel anders aanzien. Dan zou je ook je oogen laten flonkeren en 't uitschateren van loutere levensvreugde, zooals Liekie.’
‘Vind-je dat zoo benijdbaar?’ vroeg ze op den zacht ernstigen toon, die zoo in strijd was met haar negentien jaren.
‘Soms wel. Je moet vroolijker worden; zeg, zul je je best er toe doen en zul-je mij trouw blijven?’
|
|