| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Verstoorde Idylle.
Een heel oud, vrij vervallen landhuis was 't, waar mevrouw Roodhuyzen indertijd kamers had genomen met haar drie kinderen, Jack, Gonne en Liekie.
Jack zou voor den Landbouw opgeleid worden, als voorbereiding om later in Indië in de cultuur te gaan. Een studie-hoofd had hij toch niet en de H.B.S. te Wageningen had toen het voordeel slechts vier leerjaren te hebben.
Bovendien was Wageningen goedkoop en de streek gezond.
Dat alles deed mevrouw Roodhuyzen besluiten er te gaan wonen. Vrienden en kennissen had ze er niet, maar och! ze was zoo lang uit Holland weg geweest, bijna zestien jaar, dat alle
| |
| |
banden wel zoo wat verbroken waren en dan ook.... waartoe zou het dienen familie of verwanten of bekenden van vroeger te gaan opzoeken en 't verleden op te halen of over 't tegenwoordige te spreken?
Ze had met haar leven in Indië afgedaan. Toen haar zuster wreedelijk verstoord had, wat daar opgebouwd was gedurende vijftien jaar, toen ze, met haar booze passie, haar tehuis had ontheiligd, toen ze haar man van haar had afgenomen en zich zelve genesteld had in haar plaats.... toen had ze eerst, als versuft van de ramp, die als een slag was gevallen, eenigen tijd voortgevegeteerd....
Haar ziel in haar was dood en haar lichaam zoo zwak!
Toen op eens die ommekeer: haar man, die voelde de grootte van de misdaad, die hij aan haar had begaan, die besefte de dwaasheid, van wat er gebeurd was, die inzag, dat een trouwe achtingsliefde van bijna tientallen jaren, niet kan verdrongen en gedood worden door een opflikkering van bewonderenden hartstocht.
Toen de ontrouwe echtgenoot zich, na die ontdekking, langzamerhand weer tot de verlaten vrouw wendde.... toen het ongeluk aan zijn tweede gemalin overkomen, haar geheel van hem
| |
| |
vervreemde....
Toen wist ze, dat ze niet blijven kon in Batavia, dat er nameloos onheil en schanddaad en bloedschande zouden kunnen ontstaan.
Toen vertrok ze met haar kinderen, slechts enkele lieve herinneringen medenemende, treurige overblijfselen van de schipbreuk van haar huwelijksleven.
En toch - haar kinderen bleven haar; de goede, sterke, trouwe Gonne, die met vroeg rijp verstand en helderziendheid, van den beginne af, den toestand had begrepen en nimmer had gefaald in haar aanhankelijkheid voor haar moeder en... haar verachting voor haar vader en haar tante.
Zij had er verdriet van, Gonne zoo onverzoenlijk te zien en toch.... ze had er haar fier meisje niet minder lief om.
En Liekie, de aardige, vroolijke, dartele Liekie, 't aanhalige poesje, dat zich, ook na de scheiding, even gelukkig gevoelde in het huis op het Koningsplein, nu tante Ida er troonde.
Ze kwam nu weer heelemaal terug, Liekie.
Voor haar alleen nu de glimlachjes en lieve woordjes en kleine attenties.
En Jack.... ook voor haar alleen....
Voor haar alleen om op te voeden en tot een degelijk mensch te vormen.
| |
| |
Wèl heerlijk, dat zij alle drie de kinderen had, maar toch.... wat een zorg!
Liekie, met al haar beminnelijkheid, zoo wuft en speelsch, en Jack.... o! God, Jack.
Ook met hem vond ze een steun in Gonne... maar ook hierin stuitte ze op de onverzettelijke eerlijkheid en gestrengheid van haar oudste dochter.
Niets door de vingers zien; niet toelaten, dat gescharrel met woorden, dat verbergen van feiten, Gonne zag Jack altijd zooals hij was; ze had niet de minste illusie omtrent zijn leven en zijn karakter en telkens moest haar moeder toegeven, dat ze gelijk had.
Verder en verder dreef hij van haar weg; ze had geen houvast meer aan hem. In die perverse jongensziel scheen geen plekje, waar vermaningen hem konden treffen, geen enkele snaar was er in dat ontstemde gemoed, die moeder kon doen trillen.
Hij verteerde geld, zoo veel er in Wageningen te verteren viel. Hij zette zijn moeder af, zoolang hij maar kon en, als ze niets meer had, dan leefde hij op crediet.
Op school ging het zoo slecht mogelijk; alleen, als hij bang was weggestuurd te worden, toonde hij, gedurende korten tijd, een weinig leerlust en
| |
| |
ijver, doch zoodra het gevaar, volgens, zijn meening, bezworen was, verslapte hij weer.
Zoo had hij het, na vijf jaar, nog altijd niet verder gebracht dan de derde klasse, waarin hij, als groote jongen, bijna volwassen, tusschen kereltjes van 14 jaar in zat.
Toen hij aan 't einde van den cursus, de boodschap meekreeg, dat hij niet over was gegaan, gaf hij er den brui van.
Na eerst het geldkistje van zijn moeder te hebben opengebroken en geledigd, verdween hij. Dat was nu ongeveer twee maanden geleden en sedert had hij niets van zich doen hooren.
Als zijn moeder zich ongerust over hem maakte en haar vrees uitdrukte hem nooit te zullen terug zien, verzekerde Gonne bedaard: ‘Als 't geld op is, komt hij wel weer terug of vraagt hij u per brief om meer. Och! nee, zoolang we nog één stuiver hebben, raken we Jack niet kwijt.’
Toch was 't een rust, dat hij weg was, en de zomermaanden waren kalmer en prettiger voorbij gegaan dan anders.
Tot dat noodlottige bericht kwam.
De tweede vrouw van meneer Roodhuyzen was eindelijk bezweken en, zoodra hij kon, zou hij naar Holland komen.
Nadat zijn vrouw, zijn echte, de moeder zijner
| |
| |
kinderen, van den eersten schrik bekomen was, had ze, voor haar wel iets bizonders, zichzelve aan een langdurig spiegel-onderzoek overgegeven.
Ze had haar canapee verlaten, was op een gewonen stoel gaan zitten en had haar eigen weerkaatst beeld met alle aandacht bekeken.
‘Hij zal me nog minder, nog magerder, nog bleeker, vinden,’ was het resultaat van haar waarnemingen. ‘Het zal een vreeselijke teleurstelling voor hem zijn.’
Liekie was opgetogen!
Papa zou terugkomen, haar lieve, beste, goede Papa, die het zoo zielig had gehad in Indië, met die half zinnelooze, verminkte vrouw.
Nu zouden ze pas leven, ze zou haar Papaatje wel weten over te halen voor alles, waar ze heur hartje op gezet had.
Mooie kleeren, uitstapjes naar Arnhem, een fiets, misschien wel een jaar op kostschool, ergens heel leuk, Brussel of Zwitserland.
Ze stelde zich van de komst van haar vader één serie van genietingen en vervulde wenschen voor.
En ze sprak er met haar moeder over, zóó vroolijk en zóó opgeruimd, dat deze er zich insgelijks op begon te verheugen.
Gonne alleen bleef somber.
| |
| |
Het weerzien zou niet anders dan noodlottig voor haar arme moeder kunnen zijn.
Ze voorzag een herhaling van de hartkloppingen en flauwten, die zelfs een veel kleinere emotie altijd te weeg bracht en dan....
Voor Liekie zou 't alweer zoo slecht mogelijk zijn. Papa zou haar natuurlijk bederven. Haar zonnigheid zou het treurige van zijn thuiskomst verzachten en ze zou zich, met haar poezen-natuur, om hem heen winden en alles van hem gedaan weten te krijgen.
En voor zich zelve? Och! arme, zij zelve was altijd wel de laatste in haar eigen schatting, maar toch... Ook zij had gedroomd, haar droom van achttien jaren!
Ook heur hart had illusies....
Ze wist 't wel, dat ze nog verre waren van in vervulling te kunnen gaan, maar ze waren haar daarom niet minder dierbaar.
Van den dag af, dat zij met haar moeder, Jack en Liekie bij mevrouw de Berg in huis was gekomen, was Hendrik, de zoon des huizes, goed en lief en broederlijk voor haar geweest.
Hij was veel ouder dan zij; vooral toen zij nog een bakvischje was, had hij veel ouder geschenen. Langzamerhand trok 't gelijk, zooals Lieke 't noemde en was hij haar trouwe vriend
| |
| |
gebleven. In haar geheele leven had Gonne geen vriend gehad als hij; zij sprak over alles met hem, raadpleegde hem over Jack, deelde hem haar angsten mee omtrent haar moeder en omtrent Liekie en altijd ging ze getroost weg.
Hij had de Tuinbouwschool bezocht en woonde nu nog enkele lessen van den hoogeren landbouw bij.
Maar hij was ook veel thuis; zijn ideaal was bescheiden, - econoom in zijn eigen gedoe te worden. Bij 't oude landhuis was een uitgestrekte tuin en eenige landerijen.
Sedert jaren bebouwde hij zelf den grond, in zijn vrije uren, en langzamerhand wilde hij het uitbreiden.
Als haar moeder haar niet noodig had, was Gonne insgelijks in den tuin, vooral sedert ze van school was.
Hij had een echt landbouwstertje van haar gemaakt. 't Vorige jaar had hij een druivenhuis met een bloemenkas er aan laten maken en dat was haar speciaal gebied.
Met hart en ziel legde ze er zich op toe; ze las alle mogelijke boeken en brochures en bracht die theorie in praktijk op alle planten, die ze machtig kon worden.
Hendrik hielp haar en onderwees haar en was trotsch op zijn leerling.
| |
| |
En zoo was 't gekomen, op een Zondag-ochtend, dat de twee moeders met Liekie en Jack, met de stoomtram naar den Grebbe waren gegaan, om daar wat te wandelen en te zitten.
‘Er zit toch nog wel wat in,’ had hij zoo heel gewoon gezegd. ‘Zoodra ik heelemaal klaar ben met mijn studies, dan zul-je eens zien....
Volgde een overzicht van zijn plannen.
En 't oude huis kan ook nog wel wat opbrengen. Moeder is wat oud, op haar leeftijd gaat 't niet meer, maar met een jonge vrouw.
Weetje Gonne, mijn idee zou zijn, een paar jongelui, of beter misschien nog een paar meisjes in huis, en dan zooveel mogelijk partij trekken van 't terrein hier. Er een soort Tuinbouwschool in 't klein van maken en alles zelf exploiteeren; knechts ruïneeren je, ze zijn òf te lui om hun handen uit te steken, òf te dom om iets goeds uit te voeren, òf.... als ze wel vief en flink zijn, bestelen ze je op de erbarmelijkste manier.
Maar met behulp van beschaafde jongelui of jonge dames... dan zou je eens zien; ten eerste een hoenderpark; 't weiland rechts is er voor geknipt. 't Ligt hoog, heeft water rondom. Met een honderd gulden of zoo zou 't in een aardig hoenderhof te herscheppen zijn.
| |
| |
En dan bijen! Je hebt toch die brochure gelezen, die ik je onlangs gaf?’
‘Ja, zeker, daarin was de bijenteelt al heel rooskleurig afgemaald. Het leek mij zóó verlokkelijk, dat ik er heusch lust in kreeg....
Ook daarvoor is weinig kapitaal noodig.’
En zij, met een zucht: ‘Weinig, ik heb niets....
Ik heb ook niet veel, want, weet-je, wat 't geval is? Anders spreek ik er zoo niet over, maar met jou? Vader was niet heel soliede, hij heeft dit buiten, moeder's erfdeel van haar ouders, erg door hypotheken bezwaard. Mijn eerzucht, mijn doel is om 't vrij te krijgen. Moeder en ik hebben, na vader's dood, aan niets anders gedacht. Daarom nemen we ook gasten in huis, moeder is zoo heel anders grootgebracht. In 't begin viel 't haar hard.’
‘Dat spijt me’, zei Gonne, met zachte treurigheid. ‘Wij zijn hier zoo gelukkig en we dachten, dat mevrouw de Berg 't ook niet naar vond ons in huis te hebben.’
En toen kwam 't over hem, de opwelling van teederheid, die hij had willen onderdrukken, zoolang hij kon.
‘Gonne, lieve Gonne....
Ja, Henk....
Je weet toch wel, wat jou hier zijn voor mij was?’
| |
| |
‘Ik hoopte het.’
‘Mijn lief zusje, mijn kameraadje, mijn helpstertje..,. En ik kan je zoo weinig aanbieden.’
‘O! Henk, als je van mij houdt.’
‘Wie zou niet van je kunnen houden, lieve, zachte Gonne?’
En toen spraken ze over de toekomst, als over iets, dat wel heel ver nog in 't verschiet lag, maar toch eens tot werkelijkheid zou kunnen worden.
Als maar eenmaal de kleine bezitting onbezwaard zou zijn, dan zouden ze, met hun beiden, een nieuw leven beginnen. Vóór dien tijd zou hij niet aan trouwen mogen denken. Hij had nog zooveel; zijn moeder om voor te zorgen, de hypotheek, die afbetaald moest worden.
En zij dan? Ze had immers ook haar moeder en Jack en Liekie.
O! maar hij zou haar helpen.
Misschien zou Jack zich tot eens eindelijk tot deugd schikken en zouden ze nog wat aan hem hebben. Er was zooveel werk, elk willig handenpaar kon er op de kleine bezitting gebruikt worden. En Liekie? Hij had heusch invloed op haar. Ja, dat was waar, hij was nog de eenige.
Nu hij rechten op haar kreeg als aanstaande broeder, zou hij die wel laten gelden.
| |
| |
Nog nimmer was Gonne zoo vertrouwend gelukkig geweest.
Zelfs Jack's wegloopen, dat kort er na plaats had, kon haar niet wanhopig maken. Henk kon haar zoo heerlijk kalmeeren.
Voor 't uiterlijk bleef alles 't zelfde, alleen werd hun verloving in den familiekring, met een bescheiden feestje, herdacht en kwam Gonne op meer vertrouwelijken voet met haar schoonmoeder, terwijl Hendrik zijn gezag over Liekie deed gelden. En zij was zoo trotsch op haar nieuwen broeder, dat ze werkelijk minder oog voor anderen scheen te hebben en minder flirtte.
Gonne en Hendrik waren stil gelukkig; hij kuste haar 's morgens, als ze elkander voor 't eerst zagen, en 's avonds, als hij haar goeden nacht wenschte.
En soms, een enkelen keer, legde ze haar hoofdje op zijn schouder en omvatte hij haar tengere leest. Ze was tevreden en hij wilde niet meer vragen.
Hij had een groot ontzag, eerbied bijna voor zijn zachte verloofde.
Door zijn ernstige jeugd en zijn vroeg deelen in de geldzorgen zijner moeder was hij anders dan jonge lui van zijn leeftijd.
‘We leven gelijk op, moeder en ik,’ placht hij te zeggen, ‘we worden samen oud.’
| |
| |
En toen was er in zijn somber bestaan, een heerlijk zonnetje gekomen, dat hem verwarmde en verkwikte. De uitbundige, jubelende levenslust van Liekie was hem te machtig; maar de liefelijke, uitstralende goedheid van 't oudere zusje was als balsem op de schrijnende wonden, door finantiëelen achteruitgang en schaamte over het onvergeefelijk gedrag van zijn vader, in zijn ziel geslagen. En Gonne, weinig gewend als ze was aan liefde, gevoelde een innige, oprechte dankbaarheid voor hem en gaf hem willig haar denken van het heden en de toekomst.
In hem begon en eindigde haar meisjes-illusie. Hij was de eerste, de eenige man, die werk van haar maakte; voor hem dus haar teederste gedachten en aspiraties.
En hoe vaag ook de droomen waren, die zij zich van hun verder leven maakte, toch hadden ze een vasten vorm, waarvan haar peinzen nimmer afwijkte.
Over eenige jaren, als die ellendige schuld, die als een centenaarslast op zijn schoud'ren drukte, afgedaaan zou zijn, dan zouden ze trouwen en met hun allen gezellig en gelukkig samen wonen. De twee moeders, zich nader tot elkander gevoelende door het gemeenschappelijk belang, dat ze in hun kinderen hadden, en Lie- | |
| |
kie, die mogelijk, onder Henk's degelijken invloed verbeteren zou.
Zoo'n heerlijk, rustig leven in 't versterkende klimaat, in de mollige, Geldersche lucht moest zelfs haar moeder ten goede komen.
En, voor 't eerst sedert jaren, hoopte Gonne weer en kwam er glans in haar oogen en kleur op haar wangen.
En toen die tijding, die als met één slag haar luchtkasteel in één deed storten en de weefsels harer gulden droomen vanéén reet.
|
|