| |
| |
| |
| |
[Eerste deel]
Hoofdstuk I.
Op de Landbouw-tentoonstelling.
't Was een merkwaardige, heugenis-volle dag voor het dommelige landstadje, besloten als 't lag tusschen den Grif en den Rijn!
De Rijn, daar tusschen die vlakke oevers, waarvan de vale groenheid enkel afgewisseld werd door de roodheid der pannen-bakkerijen, die er als vurige plekken, morsig, waren neergesmeten, volgens Victor Hugo,
‘N'est plus qu' un bon bourgeois, qui se retire aux champs,
met aan den eenen kant de Grebbe - aan den anderen de Wageningsche Berg - twee heuvels met laanwandelingen - toch de glorie en de uitspannings-oorden der Wageningers.
Een echt ingeslapen, uitgedoofd provincie-stedeke, waarvan de notabelen, dat is de bezitters,
| |
| |
de verteerders, achtereenvolgens gestorven of naar elders getrokken waren; in beide gevallen, sans retour.
En te midden van den socialen, geldelijken achteruitgang, de opflikkering, teweeggebracht door de uitbreiding der Landbouwschool, door de verbinding van een Tuinbouwschool en een H.B.S. De drie inrichtingen samen, bezocht door een 250 tal leerlingen, brachten, aan kostgeld en andere onvermijdelijke uitgaven, een paar ton aan de goede burgerij, een Godsend voor den kleinen winkelstand en ook voor de weinige overgeblevene deftige, doch achteruit gegane families van den daarboven troonenden stand van ambtenaars-weduwen en dochters.
Jongelui in huis nemen werd de reddingboei der Wageningers, waardoor ze meenden er bovenop te komen. Een enkel Indisch oud'ren paar, dat er den verloftijd doorbracht, ter wille van een studeerenden zoon, was het er gevolg van en, onder de illusie van herleving en vernieuwden roem, werd een nieuwe wijk, het Bowles-Park, gebouwd. Met gas en waterleiding! De laatste geen weelde in het, door slecht drinkwater en gebrekkige inrichting van wat onze Engelsche naburen, ‘de gezondheid-toestellen’ noemen, verpeste stadje.
| |
| |
Zelfs nu nog bleef er, op dat punt, veel te wenschen over.... doch daaraan werd, op dien gedenkwaardigen Septemberdag, door niemand gedacht. Er werd een landbouw tentoonstelling gehouden; zelfs dat feit, hoe belangrijk ook, zou niet dus de gemoederen in beweging hebben gebracht.
Het was 25 jaar geleden, dat de Landbouwschool, het spil, waarom alles in Wageningen heendraaide, tot rijksinrichting werd bevorderd.
Het kwart eeuwsche jubileum zou feestelijk herdacht worden, o.a. door een gecostumeerden ommegang door de straten en straatjes.
Als een veelkleurige serpentine zou de stoet, met Burgemeester voorop, zich tusschen de huizenrijen doorkronkelen, ten einde een elk, van uit zijn venster, de gelegenheid te geven, de schitterende vertooning te aanschouwen.
Bovendien was er een illuminatie met wondere versieringen van groen, planten en bloemen, uit 't rijk der Natuur en uit de papierfabriek afkomstig, en vlaggen en wimpels en eerebogen en poorten en Venetiaansche masten en.... kermis met spellen en draaimolens. Dan nog, ter eere van 't Schoolfeest, bals in de openlucht en onder bedekking.
De ‘Junushof’ was in een lust-oord herscha- | |
| |
pen, het veld achter 't Plantsoen in een feestterrein. En toch zonken al deze heerlijkheden in 't niet bij het beste, het allerbeste, dat Wageningen gebeuren kon, de hoogste onderscheiding, die het deelachtig kon worden, het bezoek der Koninklijke familie.
Wageningen bestond al sedert de 9e eeuw, toen het als Wagenwega in 't bezit kwam van de St. Maartenkerk te Utrecht - maar sedert menschen-herinnering was zoo iets niet voorgekomen.
De jonge Koningin zou zich, aan de zijde van haar gemaal, en vergezeld van haar vorstelijke moeder, voor 't eerst aan haar onderdanen aan den Grebbe vertoonen.
En niet een vluchtige begroeting in 't voorbijgaan zou 't zijn, een kort oponthoud, op weg naar of terugkomende van een meer belangrijke plaats, neen, het doel van de komst van Hare Majesteit was Wageningen. Op het Raadhuis zou de plechtige begroeting plaats hebben, schoolkinderen zouden de jeugdige Souvereine een welkomslied toezingen, jonge meisjes zouden het pad harer gebiedster met bloemen bestrooien.
En 's middags zouden de hooge gasten de tenstelling bezoeken; de bekroonde paarden en andere prijs-waardig gekeurde dieren zouden, voor zoover dat mogelijk was, voor H.H.M.M. defilee- | |
| |
ren. Uitsluiting was noodzakelijk, daar een der hoofd-onderscheidingen was uitgeloofd aan een Ma-bigge, met de grootste moederweelde. Degene, die met de meeste stemmen tot de gelukkigste moeder was verklaard, had haar zorgen aan een zestienvoudig kroost te wijden, welke omstandigheid haar belette aan 't défilé deel te nemen, doch haar daarom niet minder populair maakte.
Meer bekijks nog dan dit interessant familie-tafereel hadden de loodsen met vruchten.
Reuzen-peren en abrikozen, druiven-trossen zoo vol en dik, als waren ze zoo uit Pomona's horen van overvloed gekomen, pruimen als eieren.... perziken als appelen, appelen als meloenen - wat de grootte betrof, en dan, hoewel de Herfstmaand reeds bijna half haar loop geëindigd had, nog aardbeien, kersen, frambozen, bessen, moerbeien.... 't was een wellust voor de oogen.
Doch ook Flora had zich niet onbetuigd gelaten, en zich door de fraaiste, bontste en liefelijkste bloesems laten vertegenwoordigen.
Het was een tentoonstelling, die er wezen mocht; één, die hoog troonde boven de gewone, één of twee jaarlijksche, die er 's zomers, hier en daar in de provincie, gehouden werden.
En niet alleen de oogen konden er te kost gaan, maar er viel heel wat te leeren.
| |
| |
Zaden en groenten en granen van de proefvelden der Landbouwschool, merkwaardigheden op agrarisch gebied, zonder nog van de verschillende werktuigen en uitvindingen te reppen.
En toch.... dit alles en veel meer zonk in 't niet, bij 't hoofdmoment van den dag, de komst der jonge Koningin.
De bevolking van Wageningen, aangewassen, meer dan verdubbeld door gasten van buiten, liep als één man uit om de dierbare trekken van het Oranje-gezichtje te zien en de persoonlijkheid van fier Wilhelma, zoo vaak in beeld bekeken, nu toch eens in werkelijkheid te aanschouwen.
Vriendelijk, levendig. vlug - toch met een weinig meer ernst en teekenen van moeheid dan voorheen, schreed de jonge Vorstin voorwaarts, alles bekijkende, zich voor alles interesseerende, geen oogenblik het dubbele doel van haar bezoek vergetende.... te zien en zich te laten zien.
Naar alle kanten 't geänimeerd gelaat heen wendende, in alle richtingen groetende, tot aan de laatste seconde, toen de landauer, die haar langs Renkum, Oranje-Nassau-Oord en Oosterbeek naar Arnhem zou voeren, om den hoek verdween. Van daar zou H.M., per spoor naar haar landhuis te Apeldoorn terugkeeren.
| |
| |
Geheel alleen voor Wageningen was de vrij verre tocht ondernomen, doch de geestdrift en de dankbaarheid beloonden volkomen voor de genomen moeite.
Het was een warme dag, er dreigde onweer, de wolken pakten zich als een gordel van electriciteit om de stad samen, men vreesde een dier uitbarstingen, waarvoor de streek berucht was.
Maar de Oranje-zon hield stand en bleef door de wolkgevaarten heen, haar stralen naar de aarde.... en 't tentoonstellings-terrein, toewerpen.
Niemand gelukkiger over het uitblijven der buien dan Linda te Klooster. Haar witte japon had ze nu al dien tijd zoo frisch gehouden en ze hoopte er nog de feestweek mee uit te komen.
Sedert ze de Koningin in 't wit had gezien, was ze dubbel blij zelve ook een wit kleedje te hebben.
Ze nam haar rok dan ook heel voorzichtig op, want de grond was hier en daar drassig door de vele regens, die er in het vorige etmaal waren gevallen.
‘Zullen we zien, ergens een kop bouillon te krijgen?’ stelde ze haar Amsterdamsch logeetje voor.
‘Of thee?’
| |
| |
Linda moest even glimlachen; ze wist wel, dat het Amsterdamsche nichtje het vreemd vond, dat het mode thee-uurtje nog niet in Wageningen was ingevoerd.
Men middagmaalde er te vroeg en dan ook, men voelde nog wel iets voor de aartsvaderlijke hartsterkingen: een likeurtje of een advocaatje, het meer moderne glas boerenjongens, of het, voor jonge dames alleen, beter geschikte kopje bouillon.
Op het feest-terrein zelf, was een tent en derwaarts richtten de beide meisjes haar schreden. Linda, nog één en al verrukking over het gesmaakte genoegen van nu de Koningin eens echt van nabij te hebben gezien en Corrie, ook wel voldaan, maar toch het bewustzijn niet van zich kunnende afzetten, dat ze H.M. liever in Amsterdam zou hebben gezien.
Een echte Amsterdamsche vindt alles mooier in Amsterdam, zelfs de Koningin zou er beter gepareerd hebben.
Bovendien vond ze Wageningen, zelfs met al de extra driedubbele opwinding van de tentoonstelling, het 25 jarig jublileum der Landbouwschool en het vorstelijk bezoek, toch wanhopend provinciaal.
Terwijl Linda met provinciaalsche schuchter- | |
| |
heid, Corrie wist 't niet anders te bestempelen, naar een tafeltje zocht, werd ze door een paar kennissen aangesproken.
Een sympathiek, ernstig, slank jong meisje van een jaar of 19, een bakvischje van buitengewone levendigheid en een allerliefst brutaal-mooi gezichtje en een heer, die blijkbaar eenige jaren ouder was dan zijn gezellinnen en ze chaperonneerde.
‘Linda, vind-je 't niet eenig?’ begon 't bakvischje, opgewonden, maar toen Linda er op in ging en de veronderstelling opperde, dat ze zoo iets zeker nooit gezien had, antwoordde ze, met een soort geblaseerdheid, die zich slecht met haar zestien jaar rijmen liet: ‘Dat is te zeggen, vroeger in Indië, hebben we nog wel heel andere dingen bijgewoond. De feesten bij de Chineezen en den Gouverneur-Generaal.’
Haar begeleider lachte.... een frissche jongensachtige lach was 't. ‘'t Is goed, dat de Toewan Besaar je niet hoort, Liekie. Eerst de Chineezen en dan de Onderkoning van Insulinde, wat een volgorde.’
‘Liekie haspelt dingen en menschen nog wel meer door elkander,’ viel het andere meisje in.
‘En Gonne is weer.... onmogelijk vandaag,’ zuchtte Liekie. ‘Verbeeld je, Linda, ik mag niet
| |
| |
eens naar de bals.... en ik ben al zestien.’
‘Wat een leeftijd,’ merkte Linda's logée vroolijk op.
‘Toch bijna volwassen.... In Indië zou ik 't al zijn. O! weet-je, Linda,’ vervolgde ze, half fluisterend, maar toch zoo, dat 't best door de anderen gehoord kon worden: ‘Er is van de week een brief van Pa gekomen.... tante Ida is dood... eindelijk, de ziel heeft anders genoeg geleden... maar, zie-je, nu is Pa vrij. En nu heeft hij ons beloofd zoo gauw mogelijk hier te komen....
‘Kom nu, Liekie,’ zei haar zuster ongeduldig.
‘Even eerst uitvertellen. Ja, en nu denk ik, dat Pa nu wel weer met Ma zal hertrouwen en dat we allemaal samen zullen gaan wonen, leuk hè?’
Gonne schudde 't hoofd en scheen verlegen met Liekie's ontboezemingen.
Linda redde den toestand door te vragen, hoe het met haar moeder ging.
De uitdrukking van Gonne's gezichtje werd nog ernstiger, terwijl ze verdrietig antwoordde: ‘Och! je begrijpt, de tijding, die Liekie je daar zoo meedeelde, heeft Mama weer achteruitgezet.
‘De dokter zegt voortdurend - geen emoties, maar wij kunnen er haar niet van vrijwaren. En we kunnen ook niets voor haar geheimhouden.
| |
| |
Ten eerste,’ met een flauwe afspiegeling van een glimlach op haar gelaat, ‘flapt Liekie er alles uit, en dan ook.... zoodra ze maar vermoedt, dat we iets voor haar trachten te verbergen, wordt ze zóó gejaagd en zenuwachtig, dat 't meestal maar beter is haar alles te vertellen.’
‘Is uw Mama ongesteld?’ informeerde Corrie, die zich ongaarne buitengesloten zag.
‘O! ja, sedert jaren.’ Toen van toon veranderende: ‘Het is hier wel aardig, niet waar?’ Waarop ze met Linda eenige bizonderheden der laatste dagen besprak, die - als zijnde beperkt locaal, de steedsche juffer niet veel belang inboezemden.
Na eenige oogenblikken nam het drietal afscheid en nadat ze een paar stoelen en een vrij tafeltje gevonden hadden, begon 't logeetje haar gastvrouw uit te hooren.
‘Nee, maar, Linda, nu moet je mij toch eens vertellen. Zeg eens, wat een beeld was de jongste, maar van haar verhaal begreep ik nu heelemaal niets. Tante Ida is dood en Papa gaat met Mama hertrouwen....
En, onbezorgd zieltje als ze was, liet ze een onbezorgd schaterlachje hooren, niet vermoedende welk een bittere tragedie de weinige woorden, die ze afgeluisterd en opgevangen had, bevatten.
| |
| |
‘Och! dat is een geheele geschiedenis,’ begon Linda, eenigszins onwillig.
Corrie schoof haar stoel aan, en keek uit de levendige blauwe oogen, alsof ze een intens genot te gemoet ging.
Een geschiedenis - gelijkstaande met een schandaaltje - wel, dat hoorde er zoo bij. Dat zou iets piquants geven aan de logeerpartij, die tot nu toe, niettegenstaande de feesten, wel wat heel banaal was geweest.
‘Toe nu, Linda, die meisjes interesseeren me, vooral het jongste; als dat kind eens fatsoenlijk aangekleed was, zou je eens wat zien.’
‘Hoe bedoel-je dat? Ze zag er heel aardig uit. Gonne maakt alles zelve....
‘Dat wil ik gaarne gelooven.’
‘Ze heeft toch heel veel smaak.’
‘Kan wel, maar toont 't weinig, althans niet in het feestgewaad van haar zusje, net een gordijn, die witte jurk en dan wat een ordinair lint.’
‘Kindlief, je vergeet, dat we in Wageningen nu niet juist van alles 't beste kunnen krijgen en Gonne moet vreeselijk zuinig zijn.’
‘Zijn ze vroeger in Indië geweest?’ begon Corrie na een poos, ziende dat Linda, uit zich zelve, nooit het begeerde ‘verhaal’ zou doen.
| |
| |
‘Ze zijn er allebei geboren.’
‘Ze hadden toch niets Indisch.’
‘Nee, de ouders waren beiden volbloed Europeesch.’
Weer kwamen een paar kennissen Linda aanspreken. Ditmaal vond Corrie ze vervelend, ze hadden 't voornamelijk over de bekroningen, die 't logeetje in 't minst niet interesseerden.
‘Jammer, dat de Wageningers zoo weinig eerste prijzen hebben behaald.’
‘Toch wel.... Volgde een opsomming van bekroonde inboorlingen, gelijk Corrie ze, bij zich zelve, noemde.
‘Maar voor 't fruit, hebben ze in 't Westland, weer de meeste onderscheidingen gekregen.’
En toen, geheimzinnig: ‘Heb-je Gonne Roodhuyzen gezien? Is ze nu geëngageerd?’
‘Och! die jongen heeft immers niets.’
‘En zij niet veel,’ 't geen schertsend werd opgemerkt.
‘Ik vind toch, als ze niet geëngageerd zijn... en dan zoo.... met hun beiden.’
‘Nu, 't zusje was er bij.’
‘Dat malle nest. Zoo'n coquetje, als dat toch is. Je weet, wat ze laatst zeiden, toen ze een poos met dien Indischen jongen uit de vierde klasse van de H.B.S. liep? Nu zal ze wel gauw
| |
| |
haar eind-diploma halen, want ze heeft alle klassen doorgeloopen.’
‘Ze is wel een erge flirt.’
‘Verschrikkelijk, ze loopt altijd met jongens.’
‘En Gonne is zoo ernstig.’
‘Om niet te zeggen - saai.’
‘Ze heeft dan ook niet veel in haar leven, altijd met die zieke moeder.’
‘Er is toch ook een broer, is 't niet? Die was hier vroeger op de Tuinbouwschool.....
‘Hij was nog pas op de Burgerschool, maar hij wou niet oppassen.... Waar hij nu is, weet ik niet; ik dacht misschien, dat hij nog zou overkomen voor de feesten, maar ik heb hem nergens gezien en ik durfde er Gonne niet naar vragen.’
‘Hè, weet-je, wie ook hier is?’
Volgden weer plaatselijke en persoonlijke bizonderheden.
Heel amusant vond Corrie den middag niet. Even, toen de Koningin langs kwam, was 't aardig geweest, maar ze hadden er eerst een uur bij den ingang van een der serres voor moeten staan.
In 't naar huis gaan wou ze buiten om wandelen, door de Lawicksche Allée: 't stadje zelf was 't haar tè nauw en met den besten wil van de wereld, dien ze trouwens op lange na niet bezat, had ze geen geestdrift kunnen toonen
| |
| |
voor de verschillende versieringen, ter verfraaiïng aangebracht.
Thuis, bij Linda, op 't ruime balkon, uitziende op den tuin, was 't zalig.
Er werden dien dag, omdat iedereen van 's morgens tot 's avonds op straat was, geen bepaalde maaltijden gehouden. Er stond van alles op 't buffet en iedereen moest zich zelf maar helpen.
Corrie en Linda waren al vroeg van de overigen afgeraakt en toen zij thuis kwamen, was Linda's vader met de jongeren al weer naar 't feestterrein. Haar moeder had zich al verkleed en maakte daarmede haar besluit, om niet meer uit te gaan, kenbaar.
Corrie had anders een haat gezworen aan den groen met grijs geruiten peignoir, die het huisgewaad van haar tante vormde, maar nu vond ze er iets gezelligs in, iets genoeglijks in de vrije manier, waarop tante er zich in bewoog en die een sterke tegenstelling vertoonde met de stijve bewegingen der opgeprikte menigte buiten.
‘Zou oom laat thuiskomen, tante?’
‘Nu, ik denk 't wel, 't is de laatste avond, ten minste voor ons, de meisjes hadden zooveel afspraakjes.’
‘Dat ze geen tijd hadden op ons te wachten,’ viel Linda lachend in.
| |
| |
‘Och! ze wisten, dat jelui wel met iemand mee zoudt kunnen gaan.’
Of dat zoo gemakkelijk was? informeerde Corrie.
‘Op een kleine plaats, natuurlijk. Iedereen kent elkander. En dan... als je je eigen kaart hebt... en te voet gaat. Jelui hebt de keuze... Ik zou denken, dat het beste zou wezen met de Pieks te gaan, hier vlak naast, maar dan moet-je 't even gaan zeggen, Linda, anders heb je kans, dat ze weg zijn. Ze houden ook nog al van vroeg en jelui bent wel heel laat thuis gekomen...
Linda maakte zich gereed het balkon, de kamer en het huis te verlaten, maar Corrie hield haar tegen: ‘Linda, zeg, vraag enkel maar een geleide voor jou.... als tante er niets tegen heeft, blijf ik liever bij haar.’
‘Kind, voor mij hoef-je je niet op te offeren. Het kan mij heusch niet schelen om alleen te blijven. Om tien uur ga ik naar bed. Pa heeft toch den sleutel en tegen de meiden heb ik gezegd: ‘Als jelui vóór één uur thuis bent, goed en wel, dan doen we jelui nog open... Ja, licht dat jelui dan nog een van allen op bent, maar anders moeten ze maar uitblijven tot morgen ochtend. Ze kunnen wel, hier of daar, onder dak komen.’
| |
| |
Corrie moest heel eventjes glimlachen om de komieke schikking, toen gaf ze ernstig haar verlangen te kennen, om 't zich naar 't waardig voorbeeld harer moei, gemakkelijk te maken, het frissche balkon boven de onfrissche balzaal verkiezende.
Linda zei, dat ze er ook niet zóó veel om gaf, doch haar moeder betoogde, dat 't wel zonde zou zijn, als ze nog niet eens een couponnetje van haar mooi wit toiletje zou knippen.
Linda gaf dus toe en ging met de Pieks en Corrie bleef bij tante thuis, prettig en in luchtige kleedij, in een stoel.... waar je in zakte en niet meer van op kon staan, een groot glas limonade naast zich, heerlijke frambozen-stroop, een der specialiteiten van Wageningen. Buiten 't gejoel der menigte, nu en dan door den wind aangedragen, een walmenden luchtstroom van de illuminatie.... maar toch over 't geheel idyllisch rustig.
Zelfs tante's monotone stem had iets kalmeerends, heel iets anders dat spreken eener provinciaalsche, die immer tijd heeft de eene lettergreep behoorlijk af te maken, vóór ze de andere begon, dan het haastig op elkander laten volgen der woorden en zinnen, waaraan de stadsmenschen zich schuldig maken.
| |
| |
En dan 't gelaten afwachten van 't antwoord, iemand werkelijk de gelegenheid gevende er over na te denken.
't Was een verpoozing na 't drukke, Amsterdamsche leven en eveneens na de klein-steedsche feest-woeling, die er, sedert haar aankomst, om haar heen geheerscht had.
‘Veel kennissen gezien?’
‘O! ja, Linda schijnt met heel Wageningen op speaking terms te zijn.’
‘Dat is iedereen hier en toch zie-je elkaar betrekkelijk weinig, lang zoo niet als op grootere plaatsen, waar je comedie's en dergelijke gelegenheden hebt. Gunst, en tegenwoordig is er hier niets. Ik verzeker je, kind, dat vroeger, als we aan de koffie zaten, je oom en ik allebei opschrikten, als er gescheld werd. “Alweer een uitnoodiging” zeiden we dan. Zoo veel werden we uitgevraagd, stellig een paar keer in de week, maar dat is nu heel anders; als 't drie, viermaal op een winter is, is 't veel.’
‘Weet u, wie we ook gezien hebben?’ vroeg Corrie, schijnbaar achteloos. ‘De meisjes Roodhuyzen; kent u die ook?’
‘Gonne en Liekie, zeker, Gonne is een goeie vriendin van de meisjes, vooral van Linda. Ze lezen nog al eens samen, hoewel er, in den laat- | |
| |
sten tijd, niet veel van gekomen is, door dat Gonne bijna voortdurend bij haar moeder moet zijn. 't Spijt me, want ik mag haar wel.... erg degelijk, wel anders dan echt Hollandsche meisjes. Dat begrijp je. Tot haar dertiende of veertiende jaar zoowat woonde ze in Indië.
‘Ja, dat is wel een vreemde geschiedenis, eigenlijk niet om aan een meisje te vertellen, ofschoon, jelui leest tegenwoordig zóó van alles en er staat zooveel in de couranten....
‘Is 't dan zoo erg?’ vroeg Corrie, quasi onverschillig.
‘Dat zou ik denken. 't Rechte weet ik ook zoo niet, want mevrouw Roodhuyzen spreekt er nooit over; trouwens, ik ken haar ook weinig, en Gonne zou er ook niet over spreken, maar Liekie heeft 't wel aan onze meisjes en ook aan mij verteld. Je moet weten, dat mevrouw Roodhuyzen een zuster in Holland had, die toen haar vader gestorven was, bij haar in Batavia is komen inwonen. De kinderen waren toen al groot. Zelfs Liekie was al geen klein kind meer, maar in Indië zijn ze ook zoo gauw volwassen.
‘'t Schijnt, dat 't huwelijk van meneer en mevrouw Roodhuyzen nu niet zoo bizonder gelukkig was; daarbij kwam, dat zij erg ziekelijk was. Ik zal nu niet beweren, dat dit een excuus
| |
| |
voor hem was. Integendeel, hoe zwakker een vrouw is, des te meer steun ze in haar man dient te vinden. Maar.... och! de mannen en dat in Indië, niet dat ze hier beter zijn, maar 't schijnt toch, dat ze 't daar gemakkelijker hebben in dat opzicht. Enfin, daar zal ik me nu maar niet in verdiepen. Je zoudt, misschien, om eerlijk te zijn, de zaak van beiden kanten moeten hooren....
‘Nee, tante,’ viel Corrie ontstuimig in, ‘zegt u dat nu toch niet, als er iets is, waar ik een hekel aan heb, dan is 't dat ouderwetsche: “waar twee kijven, hebben beiden schuld,” want dat wilde u toch maar te kennen geven. En dat is niet zoo; er zijn wel degelijk gevallen, waarvan één der beide partijen uitsluitend te laken is.’
‘Zeker, dat is ook zoo,’ stemde tante, inconsequent, maar zeer vreedzaam, toe. ‘Ik geloof ook, dat die arme mevrouw Roodhuyzen heel slecht behandeld is, door haar man èn door haar zuster allebei. Want die twee waren 't al heel gauw eens en hebben haar, om zoo te zeggen, aan den dijk gezet. Hij heeft echtscheiding aangevraagd, of juister haar gedwongen 't aan te vragen.’
‘Daar zou ik, in der eeuwigheid, niet toe te bewegen zijn geweest,’ riep Corrie driftig uit.
| |
| |
‘Och! kind, je moet eerst in 't geval zijn. De mannen kunnen soms zoo praten. Hoe 't ook zij, meneer Roodhuyzen liet zich van zijn vrouw scheiden en trouwde met haar zuster. Mevrouw ging met haar kinderen in een klein huisje, ergens in een buitenwijk van Batavia, wonen en....
‘Het schuldige echtpaar bleef in de verlaten woning,’ vulde Corrie aan. ‘Waren ze gelukkig?’ liet ze er terstond op volgen.
‘Nu, ik geloof het niet. Zij schijnt er van aan 't malen te zijn gegaan, tenminste, vóór ze een jaar getrouwd waren, heeft zij zich, uit wanhoop, op een avond, onder de stoomtram gegooid..,.
‘En dood?’
‘Nee.... dat is nog haast 't ergste. Ze was vreeselijk verminkt en ze was totaal in de war en toch heeft ze nog een jaar of vijf, zes geleefd. Linda vertelde me juist, even vóór ze wegging, dat mevrouw Roodhuyzen haar doodsbericht ontvangen had.’
‘Ja, het jonge meisje sprak er van middag over, en dat,’ voegde ze er lachende bij, ‘haar Papa nu zeker weer met haar Mama zou hertrouwen, dat klonk toch zoo gek.’
|
|