| |
Hoofdstuk XXIV.
Getroost.
Zoo verliep het eerste jaar na Theodoor's dood; de eenige verandering, welke er in Nelly's lot kwam, was dat de heer Wessels haar als een gunst verzocht de opvoeding van zijn dochtertje op zich te willen nemen.
Ofschoon zij wel vermoedde, dat hij dit voorstel voornamelijk deed om haar finantieelen toestand waarmede hij volkomen bekend was, te verbeteren, voelde zij zich niet gerechtigd uit verkeerden trots dit verzoek te weigeren. Bovendien zou het een heerlijke afleiding voor haar zijn, als zij zich 's avonds met het meisje kon bezig houden. Fanny verliet dus de kostschool en ging in den Haag
| |
| |
naar een dagschool. Ze was een lief, hartelijk kind en was zoo blijde het stijve schoolleven tegen huiselijke gezelligheid te hebben mogen verwisselen, dat zij haar best deed Nelly zoo min mogelijk last te veroorzaken, uit vrees, dat ze anders weer naar school zou worden gezonden. Weldra ontstond er dan ook een warme vriendschapsband tusschen Nelly en Fanny en gingen ze als zusters met elkander om. De ruime toelage, welke de heer Wessels elke drie maanden zond voor het inwonen zijner dochter, was een welkom instrooisel in het kleine huishouden en stelde Nelly in staat beter te leven, dan zij in het begin gedaan had.
Toch nam ze steeds de grootste zuinigheid in acht en bleef ze alles zelf doen, hetgeen al haar tijd in beslag nam, zoodat ze van uur tot uur haar bezigheden had. 's Morgens stond ze vroeg op en, behalve 't gewone huiswerk, moest ze voor 't ontbijt zorgen, want Fanny ging om half negen naar school en dan moest het dus al afgeloopen zijn. Dan moest alles weer opgeruimd worden en daarna ging ze de kleintjes verzorgen, die gelukkig beiden gezond waren doch heel wat moeite gaven. De middagen werden besteed aan het toebereiden en koken van 't eten en aan het heel houden der kleeren. -
| |
| |
't Was een prozaïsch bestaan, dat 't jonge vrouwtje leidde en menigmaal overviel haar onder 't kopjes wasschen of groente schoonmaken een gevoel van wrevel en ontevredenheid en vroeg ze zich af, of dat nu alles was, wat de ‘zonnige aard’, waar over dichters schrijven, haar bieden zou. Doch als de kinderen dan weer blozend en wel uit hun middagslaapje ontwaakten en naar Mama kwamen toetrippelen met de lipjes uitgestoken om een kus, dan drukte zij ze vol innigheid aan haar hart, dan gevoelde zij zich weer rijk en dankte God voor die zegeningen.
Natuurlijk was Dora, die zij met zooveel smart onder 't hart gedragen had, haar dierbaarder dan den kleinen Max, doch ze legde er zich zóó ernstig op toe hem dit niet te laten merken, dat 't ventje er zich niet van bewust was, dat hij haar eigen kind niet was.
Aardig was 't om te zien, hoe lief hij voor zijn zusje was en met hoeveel zorg hij haar hielp met loopen. Als Nelly hen samen zag spelen en dartelen, kon ze haar oogen haast niet van hen afhouden en kwam er een gevoel van voldoening over haar, dat haar de extra kosten en lasten, welke Max veroorzaakte, deed vergeten.
Haar leven was zoo geheel ingenomen door allerlei
| |
| |
kleine plichten, dat ze geen tijd had om zich ongelukkig te gevoelen en de algemeene achting, welke haar waardig gedrag en edele levensopvatting afdwongen, was haar dierbaarder dan de bewondering en hulde, welke jonge vrouwen van haar leeftijd gewoonlijk zoo zeer begeeren.
Ze ging rustig en kalm haar weg, steeds het goede doende en haar troost in de vervulling harer dagelijksche werkzaamheden zoekende, en zoo kwam er langzamerhand vrede in dat zwaar geteisterde hart.
Dat ze uren van wanhoop had, wanneer ze aan alles dacht, wat ze had ondervonden, is natuurlijk, doch ze vond steeds de noodige geestkracht om er zich tegen te verzetten en om dankbaar te erkennen, dat haar nog veel goeds overbleef. -
‘If life an empty bubble be
How sad for those, who will not see
A rainbow in the bubble.’
Nelly nu zocht dien regenboog, bewonderde de zachte kleuren en koos dus 't wijste deel. -
Zoo leefde ze met en voor haar kinderen en haar jeugdige huisgenoote, die in brieven aan haar vader onuitputtelijk was in lof over de lieve mevrouw v.d. Elst en de aardige babies.
| |
| |
De heer Wessels woonde intusschen te Banjak Ajer, waar hij na den dood van zijn chef tot tijdelijk administrateur was aangesteld. Toch dacht hij ernstig over repatriëeren, want dank zij een paar goedgelukte speculatiën, had hij, zooals men zegt, ‘zijn koetjes op 't droge’ en had hij genoeg om er in Holland stilletjes van te kunnen leven.
En toch stelde hij zijn gaan uit. Van het koffieland dat hij verliet, toen er een vaste administrateur was aangesteld, ging hij voorloopig naar Soerabaia, na eerst eenigen tijd te Malang te hebben doorgebracht bij de familie Dammers.
Daar vernieuwde hij de kennismaking met den luitenant en diens vrouw en werd tevens voorgesteld aan hun jeugdigen spruit, die volgens de meening der ouders geheel eenig was. Natuurlijk waren er in den loop der tijden wel eens meer wonderkinderen geboren, doch zelfs onder de beste exemplaren zou men te vergeefs naar 't evenbeeld van hunnen kleinen Louis hebben gezocht. Deze toch was, zoo wel lichamelijk als geestelijk, zoozeer ontwikkeld, dat men er soms angstig van werd. Vreemden zagen dit niet zoo in en begrepen niet waarin de jonge Dammers zich van zijn tijdgenootjes onderscheidde maar dat was hun schuld en pleitte niet voor hun scherpzinnigheid. Merk- | |
| |
waardiger nog was 't, dat dit verschijnsel van superioriteit op zulk een jeugdigen leeftijd zich bij de vijf telgen, die na Louis achtereenvolgens 't ouderhart verblijdden, steeds in sterker mate voordeed. Langzamerhand echter keerden zij tot een normalen stand van ontwikkeling terug en. zoo de luitenantswoning een schatkamer geleek, waar zes wonderen te vinden waren, trof men bij kapitein Dammers slechts een half dozijn jeugdige bengels aan en keerde de Majoor later met even zooveel gewone opgeschoten meisjes en knapen naar 't vaderland terug. Doch dat was veel later. -
Toen de heer Wessels te Malang kwam, vond hij de beide ouders met bewonderende blikken gebogen over hun eersten lieveling en werd de dag verder besteed aan verhalen van zijn bizondere opmerkingsgave.
Toch gingen zo niet dermate in hun kind op, of ze verwelkomden hun gast met hartelijkheid en spraken met innige sympathie over Nelly. Ja, het ontging Christien niet, dat de belangstelling van den heer Wessels voor haar zuster eer toedan afgenomen was en 's avonds in hun slaapvertrek gekomen, fluisterde zij heel zacht haar man in 't oor, uit vrees, dat Louis Jr. wakker zou worden door 't gepraat, ‘Man, weet je wat ik denk?’
| |
| |
't Scheen echter dat de heer zoon aan een schier onmerkbare trilling der lucht had waargenomen, dat er, tegen alle bepalingen in, toch gesproken werd in zijn tegenwoordigheid, ten minste hij deed, wat men bij gewone kinderen ‘een keel opzetten’ zou noemen. Vol zelfverwijt nam de moeder hem terstond op en zoo vernam luitenant Dammers niet, wat zijn vrouw dacht en volhardde Christien meer dan ooit in haar besluit voortaan 's avonds niet meer in de slaapkamer te spreken. Het viel haar, die van nature vrij conversabel was, wel hard, doch als de belangen van den kleinen tyran in luiers in 't spel waren, dan moest al het overige zwichten. -
Te Soerabaia legde de heer Wessels ook een bezoek bij Augusta Batenburg af, hetgeen haar aanleiding gaf den volgenden brief te schrijven aan haar vriendin, met wie ze steeds trouw de correspondentie aanhield.
Soerabaia
Januari 18-
Lieve Marie.
Gisteren werd de loop van mijn eentonig leven op zulk een aangename manier gestoord, dat ik er mij geheel opgewekt door gevoel en ik van deze
| |
| |
prettige stemming gebruik wil maken, om weer eens wat met je te praten.
Eerst wil ik je brief van begin December beantwoorden, dien ik eenige dagen geleden ontving; de brieven, mits per Fransche of Engelsche mail verzonden, doen er meest een maand over.
Ik ben nu juist zoowat twee jaar in Indië, zoodat ik wel wat eingebürgert ben en het leven hier mij niet meer zoo vreemd is. Ik heb mij geheel verzoend met sarong en kabaai en gedeeltelijk met de rijsttafel. Ook heb ik mij langzamerhand aan de bruine bevolking gewend en erger mij niet zoo vreeselijk meer aan de exposition de chair humaine, welke men hier altijd ziet, vooral in de kali's of rivieren waarin de Javanen baden. Mijn Maleisch wordt schitterend (hm!) en ik sta soms zelf verbaasd over mijn woordenrijkheid. Doch om op je schrijven terug te komen, het deed mij bizonder veel genoegen te vernemen, dat Nelly je zoo goed bevalt. Nu - de sympathie is wederkeerig, want ze wijdt in haar brieven steeds over je uit en is je recht dankbaar voor de hartelijkheid, welke je haar bewijst. Ik geloof niet, dat ze bij haar thuis erg lief voor haar zijn; sedert haar Papa gepensionneerd is, schijnen haar ouders geheel op te gaan in hun zorgen, ook zijn ze allemaal boos op haar,
| |
| |
omdat zij dien kleinen Max heeft aangenomen. 't Is wel hard zoo verkeerd beoordeeld te worden, als men enkel uit bestwil handelt. Vertel mij toch eens wat van 't dochtertje van den heer Wessels, dat sedert de zomervacantie bij Nelly woont, het royale kostgeld dat hij geeft, zal haar dubbel van pas komen en ik geloof ook, dat hij het daarom voorstelde, dat Fanny bij haar in huis zou komen.
Gisteren was hij hier - nu lach mij maar niet uit - ik heb zoo weinig zonnestraaltjes op mijn pad en hij was zoo bizonder hartelijk.
Ik was juist wanhopend ten gevolge eener hevige scene met mevrouw Verduyn, welke om niets aangekomen was en haar geheel van streek maakte. Ik zat dan ook in mijn kamer te schreien, toen de jongen mij kwam zeggen, dat er visite voor mij was. Dit ongewone bericht verbaasde mij zeer, daar mij zoo iets nooit oftewel nimmer overkomt. Ik droogde mijn tranen en begaf mij naar de voorgalerij, waar ik den heer Wessels, in gesprek met den heer Verduyn vond. Met Indische gastvrijheid vroeg deze hem dadelijk te dineeren. Eerst ging ik echter wat met hem en 't kleintje toeren. Mevrouw was nog onder den invloed van haar humeur, zal ik maar zeggen, en wilde niet uit- | |
| |
gaan en, daar 't rijtuig juist voorstond, vroeg haar man of wij er gebruik van wilden maken. Het was een heerlijke koele avond en wij maakten een verrukkelijk ritje, ik genoot dan ook. Ons gesprek was alleraangenaamst en ik had mij in lang niet zoo vrij van alle aardsche beslommeringen gevoeld. Wij hadden 't natuurlijk druk over onze wederzijdsche vriendin Nelly en het deed mij bepaald goed te hooren met hoeveel achting hij over haar sprak.
Voorloopig blijft hij hier, ik hoop hem dus dikwijls te zien, veel uitgaan met hem zal ik echter niet kunnen, daar de gezondheid van mevrouw Verduyn erg achteruit gaat en ik nu het huis houden geheel waarneem, terwijl ik haar bovendien dikwijls moet oppassen, als zij een aanval van hartkloppingen heeft. De dokter verheelt haren toestand niet en heeft er ons op voorbereid, dat zij er in eens uit kan zijn, zooals hij 't noemt. Gelukkig valt het haar nooit in, dat zij werkelijk ziek is. Voor de arme meisjes in Europa vind ik het nog het ergste; zij verheugen er zich zoo in over eenige maanden thuis te komen en het is de vraag, of zij haar moeder dan nog zullen aantreffen. Mijnheer denkt er over ze nu reeds te laten terugkeeren, doch de dokter zegt, dat de kans om haar weer
| |
| |
te zien in dien korten tijd niet zal verminderen of vermeerderen, daar haar ziekte nog jaren kan duren en zij even goed over eenige dagen zou kunnen sterven, terwijl het toch voor de meisjes beter is, dat zij haar opvoeding eerst voltooien. Ook zou de emotie van 't wederzien haar evenveel kwaad als goed kunnen doen. Het is een treurige toestand en haar man lijdt er erg onder. Ook voor de jongens is het heel verdrietig, daar zij het ernstige er niet van inzien en niet kunnen begrijpen dat zij zich altijd zoo stil moeten houden. De heer Wessels, die, geloof ik, van nature een groot kindervriend is, heeft hun beloofd lange wandelingen met hen te zullen maken. Die man schijnt de gave te bezitten, om als bij instinkt te raden, wat er in elk huishouden aan hapert en wat hij doen kan om het te verbeteren. De heer en mevrouw Verduyn zijn dan ook zeer met hem ingenomen en hebben den wensch uitgedrukt hem dikwijls te zien. Misschien verwondert je deze plotseling opgekomen vriendschap, doch hier in Indië is men veel minder stijf op dat punt dan in Holland en daarbij introduceerde ik hem, en ik moet zeggen, dat zoowel mevrouw als mijnheer mij met de meest mogelijke beleefdheid behandelen.
Over het algemeen heeft men het als gouver- | |
| |
nante of gezelschapsjuffrouw beter hier dan in Holland, geloof ik, daar de band tusschen volbloed Europeanen als van zelf sterker is, in tegenstelling met de half-castes. Toch zou ik liever naar Holland teruggaan, tenzij ik hier een home van mij zelf had. Doch dat is maar een luchtkasteel en ik ben niet voor châtelaine in de wieg gelegd, al zou ik ook heel goed weten, wien ik als slotvoogd zou willen hebben. -
Eigenlijk is het verkeerd van mij aan zulke gedachten toe te geven, doch ik ben doorgaans zoo ernstig gestemd, dat het bepaald een genot is ook eens nonsens te praten. - Daar het genot echter wat al te personeel is, wil ik je er niet langer mee vervelen en blijf met veel liefs ook voor je waarde ouders
steeds
Je je liefhebbende
Augusta. -
Arme Augusta! 't Was wel een fool's paradise, waarin ze leefde gedurende de drie of vier maanden, die de heer Wessels te Soerabaia doorbracht en het ontwaken daaruit was dubbel wreed, want zij had niets om zich over de teleurstelling te troosten. Zij begon hoe langer hoe meer sym- | |
| |
pathie, om niet te zeggen liefde, voor hem te koesteren, terwijl hij voor haar slechts de achting gevoelde welke een welgeaard man steeds voor een verdienstelijke, beschaafde vrouw hebben zal.
Daarbij kwam, dat zij Nelly's vriendin was en, hoe langer de heer Wessels er over nadacht, des te meer rijpte het plan bij hem als er een behoorlijke rouwtijd zou zijn verstreken, het jonge vrouwtje zijn hand en hart aan te bieden en haar voor te stellen, samen te trachten het leed, dat zij ieder afzonderlijk hadden ondervonden, te vergeten.
En zoo gebeurde het, dat hij op zekeren dag zijn voornemen om naar Holland terug te keeren, aan Augusta mededeelde en hij deed dit met zooveel vreugde in zijn stem, dat zij terstond gevoelde, dat het afscheid van haar hem niets zou kosten en dat zij slechts een zeer klein plaatsje in zijn gedachten innam.
Terwijl hij haar lachend vroeg of zij ook iets voor Nelly had mee te geven, ging haar eensklaps een licht op en kwam zij tot de ontdekking dat de vriendelijkheid, welke hij haar betoond had, slechts ter wille van Nelly bestond en zij niets voor hem was. Wel een treurige ervaring voor haar. Terwijl zij nu schijnbaar opgeruimd met hem
| |
| |
over zijn aanstaand vertrek en zijn terugkomst in 't vaderland sprak, doorleefde zij een van die bittere teleurstellingen, welke helaas zoo dikwerf in een vrouwenleven voorkomen.
Zij toonde echter door niets, wat er in haar ziel omging en bedwong zich met de haar eigen geestkracht, maar toen ze 's avonds snikkend haar hoofd in de kussens verborg en aan haar tranen den vrijen loop liet, was 't haar alsof haar hart barsten zou en gevoelde zij pas hoe schoon de droom was, welken zij gedroomd had.
Den volgenden dag ging ze weer gewoon haar weg en deed haar best om zich in te praten, dat het haar plicht was zijn beeld uit haar hart te rukken, waar het een te groote plaats innam en voortaan slechts aan hem te denken als aan den man harer vriendin.
Het duurde nog bijna een jaar vóórdat zij de aankondiging van hun huwelijk ontving en toen was de wonde reeds bijna geheel genezen en zette zij zich kalm neer om het jonge paar haar oprechte en welgemeende gelukwenschen aan te bieden.
Hoe blij Nelly ook was haar vriend terug te zien en hoe gestreeld zij zich ook gevoelde door zijn aanzoek, toch kon zij er niet zoo gemakkelijk toe besluiten zijn vrouw te worden.
| |
| |
De liefde, welke zij voor Theodoor gekoesterd had, was zoo innig geweest en had zoo zeer haar geheele hart ingenomen, dat het haar nimmer in de gedachten was gekomen, dat ze ooit weer zou kunnen beminnen. Na den vreeselijken schok, welken zij ondervonden had, was het, alsof haar ziel zich geheel voor zulke aandoeningen had gesloten en het kostte den heer Wessels veel beleid en moeite die langzamerhand weer te openen en de liefde, welke hij haar toedroeg, weerklank in haar hart te doen vinden. Wèl was ze hem dankbaar voor al hetgeen hij voor haar gedaan had en nog deed, doch dankbaarheid alleen was 't niet wat hij verwachtte om een huwelijk aan te gaan.
Zoo wachtte hij geduldig totdat Nelly's aanhankelijke natuur ten tweeden male een steun zocht en haar liefhebbend karakter zich tot hem wendde, thans met de zekerheid zich niet bedrogen te hebben. Haar eerste liefde was slechts een dwaallichtje geweest, dat haar een verkeerd pad had opgevoerd en haar bijna ten ondergang had geleid, doch hetgeen er tusschen Max en haar bestond was een kustlicht, waarheen zij onbevreesd hare richting kon nemen en dat haar naar een veilige haven bracht.
Hun huwelijk werd in alle stilte voltrokken en,
| |
| |
toen Wessels haar na de plechtigheid naar 't eenvoudige doch smaakvol gemeubileerde huis bracht, dat hij voor hen had laten inrichten en waar zij door Fanny, Max en Dora werden opgewacht, gevoelde Nelly, dat dit een home was, waar ze zich gelukkig zou gevoelen en waar ze in de liefde van man en kinderen de ellende van haar eerste huwelijk zou kunnen vergeten.
En hij? Stralend van geluk zag hij zijn jonge vrouwtje aan, op wier wangen de blos der gezondheid weer teruggekeerd was en uit wier oogen de blik van zorg en kommer verdwenen was. De rozen bloeiden weer op haar lief gezichtje en hij had ze er slechts af te plukken. 't Was dan ook met een innig gevoel van dankbare bewondering, dat hij haar in zijn armen sloot en vol ontroering fluisterde hij: ‘Eindelijk ben-je dan de mijne, weet-je wel, Nelly, dat ik je liefhad van 't eerste oogenblik af, dat ik je zag?’
‘O! Max, hoe heb-je dat zoo lang verborgen kunnen houden? Dan mag ik je nu wel dubbel liefhebben om je schadeloos te stellen voor het lange wachten dat je gedaan hebt.’
En haar zilveren lach, die te Banjak Ajer bijna verstomd was, weerklonk weer als voorheen en Theodoor's weduwe was getroost! -
|
|