| |
| |
| |
Hoofdstuk XXII.
Goede Vrienden.
Malang Maart 18-
Lieve Ouders.
Mijn vorige brieven zullen u genoeg voorbereid hebben op den slag, die onze arme Nelly getroffen heeft. Toen ik u schreef, dat Theodoor ziek was en denkelijk niet herstellen zou, was hij reeds gestorven. Ik durfde het u echter niet in eens vertellen, uit vrees, dat u te veel schrikken zoudt, want 't is een bitter ongeluk. Arme Nelly, ze is nog geen 22 jaar en nu reeds weduwe! en dan de kleine Dora, dat hulpelooze wichtje, waar ze nu geheel voor zorgen moet. Ik kan u dan ook niet zeggen, hoe innig bedroefd ik ben, doch gelukkig heb ik Louis, die engelachtig goed voor mij is. U kunt niet begrijpen, welk een lief karakter hij heeft en hoe onbeschrijfelijk braaf hij is. U hebt wel eens gezegd, moedertje, dat alle mannen zelfzuchtig zijn, maar Louis maakt heusch een uitzondering hierop, hij denkt niet aan eigen rust of gemak, maar is steeds bezig om iets te verzinnen, dat Nelly en mij genoegen kan doen.
| |
| |
Ik ben hem dan ook innig dankbaar en heb mij vast voorgenomen van mijn kant ook geen moeite te sparen, waar 't zijn geluk en welzijn geldt. Ik mag dan ook wel zeggen, dat wij goed bij elkander passen en dat het onze een gelukkig huishoudentje is. 't Kan mij soms hinderen voor Nelly, als zij ziet, hoe uitstekend wij harmonieeren en hoe wij in elkander opgaan. Bij haar was 't zoo anders; men mag van de dooden geen kwaad spreken, doch dat belet niet, dat ik verplicht ben u te zeggen, dat Nelly's huwelijk volstrekt niet gelukkig was en dat Theodoor in 't geheel geen goede man voor haar was. Ik geloof, dat 't arme kind meer geleden heeft in haar trouwen dan wij een van allen vermoeden. Ik schrijf u dit natuurlijk in vertrouwen - de broers en zusters hebben er niet mee noodig - doch Louis en ik vinden, dat u 't dient te weten. Dan zult u beter met Nelly kunnen omgaan, als zij weer bij u is: daarom kan ik de oorzaak van Theo's dood ook niet voor u verzwijgen. Als u 't niet wist, zoudt u haar misschien uit belangstelling allerlei vragen doen, welke zij niet zou kunnen beantwoorden.
De zaak is, dat Theodoor hier 't leven heeft geleid, dat de meeste jongelui leiden en een liaison had met een inlandsche vrouw. Dit is nu op zich
| |
| |
zelf zoo erg niet, doch toen dat mensch hoorde, dat hij getrouwd was, is zij naar Banjak Ajer teruggekeerd en heeft zich op hem gewroken, door hem een langzaam vergif toe te dienen hetgeen dan ook zijn uitwerking niet gemist heeft. Verschrikkelijk, niet waar? 't Mensch scheen zelf ook berouw te hebben, ten minste ze heeft zich ook van 't leven beroofd. 't Ergste is, dat zij een kind heeft nagelaten, waarvan 't vaderschap aan v.d. Elst toekwam. Zoodra Nelly dit hoorde, heeft zij dit kind, een jongentje van drie jaar, aangenomen, nadat zij Theodoor eerst verzocht had het voor de wet te erkennen. Ik vind het prachtig van haar, doch weet niet, hoe zij de zorg voor twee kinderen zal kunnen dragen. U weet, zij heeft geen pensioen en 't geld, dat v.d. Elst gespaard had, heeft hij grootendeels verteerd in zijn verloftijd en voor zijn inrichting. Ofschoon hij administrateur van Banjak Ajer was en een groot deel der winst kreeg, had hij geen aandeelen in de zaak, die aan een Maatij. behoort. Zijne weduwe heeft er dus niets van te wachten en alles wat haar en den kinderen overblijft bestaat in eenige duizenden guldens, die Theodoor nog had, en de opbrengst der vendutie.
Daarvan zal ze dus moeten leven. Louis en ik
| |
| |
zouden haar met liefde houden, ook andere vrienden hebben haar een thuis aangeboden, ten minste voorloopig, doch voor het financiëele is 't beter, dat zij naar Holland gaat. U moet nl. weten, dat er hier van staatswege een instelling bestaat, de Weeskamer geheeten, die opgericht is in 't belang der achtergelaten kinderen van Europeanen en, naar ik meen, daarmee gelijkgestelden, doch dat doet er niet toe. Zoodra nu een der ouders van onmondige kinderen sterft, moet dadelijk alles te gelde worden gemaakt en moet de helft van de nalatenschap op de kinderen worden vastgesteld, waarover de Weeskamer dan tot hun meerderjarigheid het beheer aanvaardt en een behoorlijke rente uitkeert.
Zoo de overgebleven vader of moeder geld genoeg heeft, dan is het voldoende, dat men den inboedel enz. laat taxeeren en de halve waarde er van aan contanten stort. U begrijpt echter, dat dit Nelly niet convenieeren zou en dat 't beter is, dat zij het weinige geld, dat ze heeft, onder haar eigen beheer houdt. Dat kan ze nu alleen doen, als ze haar plan te kennen geeft, terstond te repatriëeren, en dat is 't beste, wat ze onder de gegeven omstandigheden doen kan. Hare vendutie is afgeloopen en heeft bizonder veel opgebracht. Indische menschen zijn voorbeeldig goed in zulke gevallen,
| |
| |
van heinde en ver kwamen de bewoners van plantages om, zooals men zegt, de prijzen op te jagen. Iedereen gevoelde sympathie voor het arme weeuwtje en in Indië bewijst men die door daden. De heer Wessels, die zich in alle opzichten als een waar vriend heeft betoond, had zich met de regeling harer zaken belast en de goede man spaarde geen moeite. Het geld der vendutie ontvangt men pas over drie maanden, dat is de manier hier, doch hetgeen Theodoor nog bovendien naliet is meer dan voldoende voor de reis en de eerste onkosten in Holland. Toch vrees ik, dat Nelly met alles en alles niet meer dan f 600 of f 700 jaarlijksch inkomen zal hebben en hoe zal ze daarvan met twee kinderen kunnen leven? Was er maar wat geld in de familie, doch helaas! de van Vlotens behooren nu eenmaal niet tot de gefortuneerden. Louis en ik zouden dolgraag wat voor ons zusje doen, doch het luitenantstraktement is niet groot, daarbij zitten wij nog op korting en, zooals ik u laatst schreef, verwacht ik tegen 't einde van het jaar een kleinen gast. Ik vind het wel heerlijk, dat ons duo in een trio zal worden veranderd, doch er zijn altijd zooveel onkosten aan verbonden en dit conveniëert ons nu zoo slecht.
De kleine Dora groeit gelukkig goed en is de
| |
| |
beste troost voor onze arme Nelly. Louis vindt 't vreeselijk, dat ze in haar benarde omstandigheden nog den last heeft voor twee kinderen te zorgen, doch ze beweert dat dit 't beste voor haar is en dat de zorg, die zij er voor heeft, niet opweegt, tegen 't genot, dat zij er van smaakt. Het is bepaald treffend te zien, hoe lief zij voor den kleinen Max, 't kind van Theo is, ik wist nooit dat onze Nel zoo teeder kon zijn en zooveel diep gevoel had. Ze beschouwt het als een ernstige plicht om even goed voor hem te zijn als voor haar eigen kind. 't Is misschien verkeerd het te zeggen, maar ze is soms net een heilige, als ze daar zit met Dora op haar schoot en Max naast zich. Ze is altijd in 't zwart, ofschoon men anders in Indië niet zoo algemeen rouwt. U weet, dat heur haar werd afgeknipt, toen ze zoo ziek was en 't werd nog steeds kort gehouden op raad van den dokter. Ze ziet er dus zoo bizonder jong uit, net een kind. En toch spreekt er zoo oneindig veel smart uit haar oogen, 't is of ze met den dag treuriger worden. Haar gezicht is vreeselijk smal geworden en toch ziet ze er niet slecht uit; 't goede kind doet zoo haar best om zich goed te houden. Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik nooit gedacht had, dat zij zoo flink kon wezen. 't Is of de groote
| |
| |
slag, die haar getroffen heeft, haar karakter op eens heeft veranderd. Hoe afhankelijk en angstig van natuur ze vroeger ook was, nu is ze zoo vastberaden en kordaat mogelijk en wil zich met alles bemoeien. De heer Wessels bewondert haar dan ook bovenmate en heeft zich geheel aan haar belangen gewijd. Hij is wel twee, drie keer hier geweest om de zaken met en voor haar te regelen en hij is zoo goed voor haar, dat wij hem geheel als een ouden vriend beschouwen. Daar Louis onmogelijk weg kan, heeft hij beloofd haar en de kinderen naar Soerabaia te zullen geleiden en hen veilig aan boord te brengen. Ze vertrekken reeds de volgende week en gaan per Hollandsche mail dadelijk door van Soerabaia naar Amsterdam. 't Is wel een lange reis, doch het is 't gemakkelijkste met kinderen.
Toch moet ze een baboe meenemen, doch deze kost haar niets, daar een Indische dame onzer kennissen, wier dochter over eenige maanden naar hier komt, haar overstuurt om hare dochter in Holland te ontmoeten en de reis mee terug te maken, en ze wil niet, dat Nelly iets betaalt. Meer dan lief van haar, vind ik, maar de nonna's zijn soms verbazend royaal, gelukkig is 't een oude vertrouwde meid, waar Nelly veel gemak van zal
| |
| |
hebben. - Mevrouw Batenburg, de schoonzuster van Nelly's vriendin Augusta, was ook heel hartelijk en pakte al haar goed in te Banjak Ajer, terwijl ze tevens haar sarongs en kabaaien van haar overnam. -
En nu zal ik maar eindigen, daar Nelly spoedig zelve bij u zal wezen en u dan alles kan vertellen, zij gaat per Conrad II, dus kunt u zien, wanneer ze te Amsterdam arriveert. Trouwens ze zal u wel van Genua schrijven en deze brief komt in elk geval eer aan.
Met veel liefs voor u allen, ook van Nelly en Louis
steeds
Uwe U liefhebbende dochter
Chris.
Soerabaia,
April, 18..
Lieve Marie.
Eenige regelen bij nevensgaand pakje, dat je door tusschenkomst van Mevr. v.d. Elst
| |
| |
zult ontvangen. Het bevat een paar wandschermen of cacamona's, zooals men ze hier noemt, om in je kamer op te hangen, ik hoop dat ze naar je zin zullen zijn. Ze worden in Japan gemaakt, doch men ziet ze veel hier en ik vind, dat ze heel aardig staan. Ik hoop dat je kennis zult maken met Nelly, vooral voor haar hoop ik het, want ze zal zich wel erg eenzaam gevoelen in Holland en ik verbeeld mij, dat jij juist een geschikt gezelschap voor haar zou zijn. Als men zulk een groot verdriet heeft ondervonden, waardoor men geheel veranderd is, is het bijzijn van vreemden soms aangenamer dan dat van oude vrienden, daar men met de laatsten 't contrast scherper voelt tusschen het voorheen en thans. De omgang met nieuwe kennissen geeft ook meer afleiding in zulk een geval.
Morgen gaat ze op reis met haar twee kindertjes, want, zooals ik je laatst schreef, heeft ze 't zoontje van haar man als 't hare aangenomen. De heer Wessels, van wien ik je vroeger vertelde, bracht haar hier. Ze logeeren in een Hôtel vlak hierbij en ik vroeg Mevrouw Verduyn of ik, terwijl Nelly hier was, vrijaf mocht hebben, teneinde mij geheel aan haar te kunnen wijden. Je begrijpt, dat er heel wat komt kijken voor zoo'n lange
| |
| |
reis en in 't geheel zal ze hier slechts vijf dagen blijven. Wij zijn dan ook druk aan 't naaien geweest van flanel ondergoed voor de kinderen. Ik ben toch zoo blij, dat ik nog iets voor haar doen kan, want ik heb innig medelijden met 't arme jonge vrouwtje. 't Komt mij voor, dat ze nog liever en zachter geworden is dan vroeger, het ongeluk heeft haar ten minste niet bitter gemaakt en 't is aandoenlijk te zien hoe zij haar best doet om vroolijk te zijn voor haar kleintjes.
Ik zag er wel wat tegen op haar terug te zien, na alles, wat er gebeurd is, sedert ik haar te Banjak Ajer verliet, doch haar kalmte zette mij terstond op mijn gemak en de baby, die bekeken en bewonderd moest worden, gaf aldra een welkome afleiding. Ze heeft nog geen woord met mij over hetgeen er gebeurd is gesproken, alleen vroeg ze met een treurigen glimlach of ik Max, dat is 't jongetje van die kokki, nog herkende. Tevens vroeg ze, of ik ook vond, dat hij op haar man geleek, en vertelde zij mij, dat hij in zijn laatste dagen zooveel notitie van zijn dochtertje had genomen. De manier, waarop zij over hem sprak, was zoo lief en aandoenlijk, dat 't wel scheen, dat zij hem alles vergeven had.
Wat is een vrouw toch dikwijls engelachtig in
| |
| |
haar goedheid en hoe verheven is haar plichtsbetrachting. Als men nagaat in hoeveel v.d. Elst te kort schoot en men ziet dan, hoe zijn arm, miskend vrouwtje zijn nagedachtenis eerbiedigt in zijn kind, waarlijk dan zegt men met ten Kate:
‘Somtijds echter zij de meerd're
sterker dan den trotschen man.’
Alleen in de plaats van ‘somtijds’, zou ik ‘meestal’ willen stellen.
De heer Wessels, met wien ik dezer dagen nog al eens in aanraking kom, bevalt mij hoe langer hoe beter. Mij is zoo eenvoudig en toch zoo waar en daarbij allerliefst voor Nelly, die hem dan ook heel dankbaar is. Jegens mij is hij heel beleefd en verscheiden keer had ik alleraangenaamste gesprekken met hem. Nelly zegt, dat ik een zeer gunstigen indruk op hem gemaakt heb en dat zij wel zou willen dat.... Doch dat zal ik je maar niet vertellen, ten eerste zal daar toch niets van komen, ik behoor niet tot de gelukkigen der wereld en ik zal mijn leven wel verder als ondergeschikte doorbrengen. Sedert ik in betrekking ben, heeft niemand mij nog met zooveel onderscheiding behandeld als de heer Wessels, doch dat beteekent
| |
| |
niets en ik tracht het mij maar uit het hoofd te praten, ook al komt het mij soms voor, dat hij iets meer dan een voorbijgaande kennismaking zou wenschen. Verbeeld je, ik had weer een brief van mijn aanbidder, den ingenieur, hij beweert mij niet te kunnen vergeten. Bovendien zegt hij, dat hij zoo gaarne zou willen trouwen en dat er daar, waar hij is, geen jonge meisjes zijn. Hij schijnt bepaald een afkeer te hebben van de levenswijze der meeste jongelui hier en zou daarom ook willen, dat ik hem nam. Soms vind ik, dat het zeker 't verstandigste zou wezen, als ik aan zijn verlangen voldeed. Ik zou voor 't overige van mijn leven onbezorgd zijn en ik zou wellicht in het betrachten van mijn plicht tegenover mijn man een gevoel van voldoening krijgen, dat mij schadeloos zou stellen voor meer poëtische gevoelens. Ook zou ik gestreeld zijn door zijn liefde, terwijl ik natuurlijk alles zou doen om die waardig te worden. Dit alles herhaal ik mijzelf telkens en toch kan ik er niet toe besluiten en, sedert ik den heer Wessels heb teruggezien, minder dan ooit. Bepaald verliefd ben ik waarlijk niet op hem, dat zou in de gegeven omstandigheden dwaas zijn, doch zoodra ik hem heb leeren kennen, voelde ik instinctmatig, dat hij de man zou zijn, aan wien ik mij zou
| |
| |
kunnen hechten en aan wiens zijde ik gaarne verder mijn levenspad zou willen bewandelen. En toch denk ik niet, dat ik ooit zoo gelukkig zal zijn.
Doch brisons là-dessus, het is reeds laat, Nelly slaapt al en morgen moeten wij vroeg op. Ook is deze brief langer geworden dan ik bedoeld had, doch als ik eenmaal met je aan 't praten ben, is 't alsof je nog tegenover mij zit en je evenals vroeger niet tevreden bent, vóórdat je alles weet, wat er in mijn hart omgaat.
Ach! en 't is er heel naar in gesteld op het oogenblik, want ten eerste heb ik heel veel verdriet over mijn arme Nelly en spijt het mij, dat zij Indië verlaat, want wie weet of en wanneer wij elkander terug zullen zien. Dan komt die sympathie voor den heer Wessels, die ik onderdrukken wil en last though not least gevoel ik mij hier in 't geheel niet gelukkig.
Mevrouw Verduyn wordt waarlijk onuitstaanbaar en mijnheer is, in zijn overdreven toegevendheid voor haar en zijn voortdurende zorg om haar elke onaangenaamheid te besparen, dikwijls heel veeleischend en onrechtvaardig tegenover mij. En dan is mevrouw nog soms jaloersch en kan ze niet velen, dat hij mij gelijk geeft of dat de kinderen
| |
| |
toonen, dat ze liever bij mij zijn dan bij haar. En toch is het natuurlijk, want bij mij zijn ze vrij en kunnen ze naar hartelust ravotten en spelen, terwijl haar alles hindert. Haar zenuwgestel is dermate overprikkeld, dat elke kleine opwinding haar van streek maakt en iedereen haar eigenlijk te veel is, en toch is ze niet gaarne alleen. Waarlijk men heeft Jobs geduld en Salomo's wijsheid noodig om met haar om te gaan. De dokter dringt er steeds op aan, dat zij naar Holland gaat, doch hoe meer hij het aanraadt, des te sterker zij er zich tegen verzet. Ze is zich blijkbaar niet 't minst bewust van haar toestand en wijt haar ongesteldheid aan hetgeen haar in haar omgeving hindert. Nu eens ben ik het, dan weer zijn het de kinderen of de dienstboden, soms zelfs doet zij de hevigste verwijten aan haar man, die de goedheid zelve voor haar is. Intusschen wordt zij bij den dag zwakker en lijdt zij aan hevige hartkloppingen.
De kinderen zijn lief en gezeggelijk en houden veel van mij, dat is nog de eenige zonnestraal op mijn overigens duister pad. Kon ik maar naar Holland teruggaan met Nelly, doch ik zou niet weten, hoe ik aan 't noodige geld voor de passage zou komen en dan, eenmaal terug in mijn vaderland, zou ik toch geen home hebben. Van oom hoor
| |
| |
ik zelden en, als ik een enkelen keer een brief krijg, erger ik mij nog maar aan den koelen toon van zijn schrijven.
Foei, wat een brombrief - ik schaam mij voor mijzelf en ben van plan het onaangename persoontje, dat men juffrouw Batenburg noemt, eens goed onder handen te nemen; ze heeft het noodig. Vind-je ook niet? Stuur mij maar eens een flinke preek terug, dat zal mij goed doen en ik verdien het. Ik heb zeker nog wel veel om dankbaar voor te zijn, al weet ik het nu niet te waardeeren. Die arme Nelly heeft het toch nog veel harder dan ik en zij is zoo lief en gelaten, terwijl ik heel vervelend ben. Toch is er in mijn morrend hart nog een zonnig plekje voor mijn vrienden en daar woont je beeld ook in.
Groet je waarde ouders hartelijk voor mij en geloof mij steeds
je je liefhebbende
Augusta. -
PS. De heer Wessels zeide van avond, dat ik een voorbeeldige vriendin voor Nelly was en dat het hem voor haar speet, dat wij zoo ver van elkander af zouden zijn. Verbeeld-je! Hij moest mij kennen, dan zou hij mij niet voorbeeldig vinden!
|
|