| |
Hoofdstuk XXI.
Kokki's Bekentenis.
Terwijl Nelly bezig was haar kindje in slaap te maken, wemelden de meest tegenstrijdige gedachten door haar brein. Kon ze anders het teere wichtje, dat zoo geheel afhankelijk van haar was, niet genoeg bewonderen, thans hielp zij het werktuigelijk en vroeg ze zich af, wat haar nu te doen stond. -
Ook nadat Dora's oogleden zich gesloten hadden en alle sporen der zooeven gestorte tranen van haar koontjes verdwenen waren, bleef Nelly in gedachten verzonken met haar op en neer loopen.
| |
| |
Zij voelde den lichten last niet, ze had nu een veel zwaarderen te torsen, een waarvan het gewicht haar nederdrukte.
Na de ontvangst van Theodoor's brief had ze toch nog gehoopt, dat er veel, zoo niet alles, terecht zou komen, maar hetgeen zij nu in de ziekekamer had bijgewoond, ontnam haar die hoop geheel en al.
Blijven onder de bestaande verhoudingen kon ze niet, ze zou er zich zelf door verlagen, bovendien hoe zou ze haar kindje in zulk een omgeving kunnen zien opgroeien? hoe zou ze het achting kunnen leeren hebben voor een vader, die zóó zijn plichten tegenover haar moeder verzaakte, en op zulk een schandelijke manier zijn eed schond, dien hij voor God en de menschen had afgelegd.
Ze moest dus weggaan, - doch waarheen?
Christien en Louis zouden haar hartelijk ontvangen, daarvan was ze ten volle overtuigd, maar ze vreesde misbruik te maken van hun gastvrijheid, indien ze nogmaals haar intrek bij hen kwam nemen. Alleen met haar dochtertje naar Holland terug te gaan, vond ze ook verschrikkelijk. Ten eerste die lange reis, en dan de terugkomst in Holland als gescheiden vrouw. Dat laatste denkbeeld vooral joeg haar een blos van schaamte naar de wangen, al was zij zich ook van geen schuld bewust.
| |
| |
Onschuldig en onervaren als ze was vóór haar trouwen, had ze toch wel over de positie van gescheiden echtgenooten hooren praten en 't kwam haar voor, dat deze alles behalve benijdenswaardig was en dat het oordeel der wereld niet te haren gunste was. Zelfs al wist men niets van de verhouding tusschen man en vrouw, toch was men steeds geneigd aan beide kanten schuld te zoeken en drukte men zijn opinie uit door het tamelijk afgezaagde aphorisme: ‘Waar twee kijven enz.’
En toch was Nelly schuldeloos; zij kon het niet helpen, dat haar man zoo geheel anders was dan hij zich had voorgedaan. Haar eenige fout was dat ze zich had laten leiden door haar liefhebbend hart en ze in hem had geloofd met al de reinheid harer onschuldige ziel.
Zij had hem verveeld, doch was dat haar schuld?
Ze had hem liefgehad en had niet geschroomd hem van haar liefde te doen blijken. Hoe zou ze ook hebben kunnen verbergen wat haar geheele leven uitmaakte?
Had zij daarmede verkeerd gehandeld, hare bedoeling was goed geweest.
Hard, dubbel hard was het daarom voor haar, dat ze er zoo zwaar voor moest boeten. Ze
| |
| |
had haar kortstondig geluk wel duur gekocht. Hoe treurig en eenzaam zou nu voortaan haar leven zijn, hoe zou haar arm hart gefolterd worden door de smartelijke herinneringen aan 't verleden en hoe dor zou haar toekomst wezen!
Ze had haar kind - en daarin moest ze haar troost zoeken, doch zon ze als moeder vergoeding vinden voor wat ze als gade geleden had?
Immers neen, daarvoor was de wonde te diep, daarvoor was de schok te hevig geweest. Ze zou wellicht na een wijle herleven, doch herstellen kon ze nimmer; ze zou tot het einde van haar levensbaan een gebroken hart in zich ronddragen.
Toch zou ze haar best moeten doen voor haar dochtertje; het arme kind moest toch lachjes om zich heen zien en geen tranen. Ze zou haar bitter zieleleed moeten verbergen en een vroolijk, tenminste een opgeruimd, moedertje trachten te zijn Zou die taak niet boven haar krachten gaan? -
Eindelijk legde zij het kind in haar bedje en met het hoofd op haar hand geleund, trachtte zij geregeld te denken.
Ze moest dan weg! Ze moest de woning verlaten, die ze nog zoo kort geleden als gelukkige vrouw was binnengetreden on die haar nu geen tehuis meer aanbood. Ze moest de plek verlaten, waar ze
| |
| |
gehoopt had een gelukkig leven als echtgenoote en als moeder te zullen leiden.
Maar ze kon niet terstond gaan, ze kon Theodoor zoo toch niet achterlaten; hoe zou 't nu met hem zijn? Zich een verwijt makende van haar gebrek aan belangstelling in den zieke, begaf ze zich naar zijn kamer, waar ze alleen Sidin opmerkte, die bij het bed zijns meesters was neergehurkt. Theo scheen rustig te slapen, een kalme uitdrukking lag op zijn gelaat. Terwijl Nelly hem door de klamboe heen bekeek, kon ze zich maar niet met het denkbeeld vertrouwd maken, dat deze man, dien zij eens zoo innig had liefgehad, haar liefde had verbeurd, dat zij alle reden had om hem te haten en zij hem voortaan als een vreemde zou moeten beschouwen.
Ze zette zich naast zijn legerstede in een luierstoel neder, welke daar zeker door den heer Wessels was gezet, en wilde bij den zieke waken; doch door de vermoeienis der reis en al hetgeen zij in de laatste uren ondervonden had, was ze zóó afgetobd naar lichaam en naar geest, dat zij haar oogen niet meer open kon houden en weldra een vaste slaap haar overmeesterd had.
Ook Sidin dommelde half en scheen er niet aan te denken dat het etenstijd was.
| |
| |
Terwijl dus in huis alles in diepe rust was, had er in de bijgebouwen een stormachtig tooneel plaats. Toen de heer Wessels zag, dat zijn chef sliep en dus voor 't oogenblik zijn zorgen niet meer noodig had, was hij derwaarts gegaan om aan een der bedienden te gelasten, den volgenden ochtend bij het krieken van den dag den dokter te gaan halen. Daarna had hij kokki opgezocht om die eens duchtig onder handen te nemen.
Ook hij vreesde, dat Nelly's verblijf in de echtelijke woning ondragelijk zou zijn zoolang Aïma op 't land was; hij wilde dus trachten haar te doen vertrekken, was zij maar eenmaal weg, zoo dacht hij, dan zou de verhouding tusschen de echtelieden waarschijnlijk wel beter worden. In elk geval was het raadzaam, ook in 't belang van hun kind, dat zij bij elkander bleven.
De zaak was nu maar, hoe Aïma weg te krijgen en de heer Wessels was volkomen bereid zich daarvoor een belangrijke geldelijke opoffering te getroosten, want hij wist wel dat klinkende munt het beste middel in zulk een geval is. Waarschijnlijk zou de administrateur wel de kosten dezer evacuatie willen dragen en zoo niet, welnu - dan had hij het er nog wel voor over, om het arme jonge vrouwtje, voor wie hij zooveel
| |
| |
sympathie gevoelde, 't blijven bij haar man mogelijk te maken.
Na kokki te vergeefs in de keuken gezocht te hebben, liet hij zich door een der bedienden de kamer wijzen, welke zij met haar kind bewoonde. Daar vond hij haar ook. Terneergehurkt zat ze op de matras, die hun als bed diende, en was bezig het knaapje, dat naast haar lag, iets in te geven, waartegen het zich echter schreiend verzette.
Toen de heer Wessels, wiens binnenkomen ze niet had opgemerkt, haar vroeg wat zij deed, vertoonde er zich zulk een duidelijke trek van angst en wanhoop op haar gelaat, dat hij er van schrikte en begreep, dat er iets niet in den haak was. De vrouw staarde als wezenloos voor zich uit en was blijkbaar wat de Javanen bigoeng noemen, d.w.z. 't hoofd kwijt. Op eens vloog ze op en wilde de kamer verlaten, maar de heer Wessels, hierop voorbereid, vatte haar met forschen greep bij den arm en, haar dwingende weer te gaan zitten, vroeg hij streng, wat dit alles beteekende.
Eerst weigerde zij antwoord te geven, doch de heer Wessels was gewoon zich te doen gehoorzamen en onwillekeurig, als genoodzaakt door de kracht van zijn wil, deed zij hem een bekentenis, welke hem het bloed in zijn aderen deed stollen.
| |
| |
Ofschoon hij, na een bijna twintigjarig verblijf in de tropen volkomen bekend was met Indische toestanden en hij reeds van alles had bijgewoond, schrikte hij toch van hetgeen deze Madoereesche hem vertelde. Ze bekende nl. dat zij op 't land was teruggekomen alleen om haar meester te vergeven, omdat hij een andere vrouw had genomen. Uit vrees, dat het ontdekt zou worden, als zij oen krachtig middel nam, had zij 't vergif gebruikt, dat het langzaamste, doch tevens het zekerste werkt, nl. de fijne vezeltjes der bamboe. Deze verteren niet en veroorzaken langzamerhand een doodelijke maagkwaal. Dagelijks had ze een kleine hoeveelheid daarvan in de rijst gemengd, hopende dat de njonja blanda (blanke mevrouw) er ook van eten zou. Daar Nelly echter niet van de rijsttafel hield, was zij gespaard gebleven. Ze dacht dat het middel nu reeds zooveel kwaad had gedaan, dat Theodoor wel spoedig sterven zou en, daar ze bang was met de politie in aanraking te zullen komen en bovendien genoeg van de soesah had, was ze besloten nu ook zich zelf en haar jongen van 't leven te berooven. Ze had een snelwerkend vergif gereed gemaakt en had even vóórdat de heer Wessels binnenkwam, zelf een sterke dosis daarvan ingenomen, waarna zij trachtte er ook
| |
| |
wat aan haar kind van in te geven, hetgeen echter gelukkig door zijne onverwachte komst belet was geworden.
Terwijl ze dit vertelde, kreeg ze telkens hevige benauwdheden en met groote moeite bracht zij het verhaal ten einde. 't Duurde dan ook niet lang of het vergif deed zijn werking heviger gevoelen en de schuldige vrouw gaf den geest onder hevige stuiptrekkingen. Haar laatste oogenblikken waren vreeselijk om aan te zien, doch haar doodstrijd was gelukkig kort en, vóórdat de heer Wessels een weinig van zijn ontsteltenis bekomen was, was ze reeds de eeuwige rust ingegaan, zonder een kreet van smart te uiten, ofschoon haar lijden hevig was en, zonder een blik te slaan op 't kind, dat met zijn groote oogen verwonderd rondkeek. 't Eerste wat de heer Wessels deed, was dit te verwijderen, de zorg voor de doode aan de bedienden overlatende.
Gelukkig had 't jongske den noodlottigen drank nog niet ingenomen en, hoewel het hevig schreide, besefte het niet, wat er om hem voorviel. Het ging dan ook gewillig met zijn redder mede, die het in de administrateurswoning bracht. Wèl was hij bang, dat Nelly bij het zien van het kind harer mededingster zou ontstellen, doch hij wilde
| |
| |
het niet in de bijgebouwen aan de zorgen der bedienden overlaten en zijn eigen woning was te ver weg, om het daarheen te brengen. Bovendien was het inmiddels laat geworden en was hij reeds zoo lang van den zieke weg geweest.
Toen hij in de kamer van zijn chef kwam, na 't kleine ventje op een bank in de binnengalerij te hebben gelegd, vond hij den patient nog slapende. Ook Nelly sluimerde rustig door en hij vond dit zulk een verblijdend verschijnsel, dat hij zich onhoorbaar weder verwijderde, na Sidin, die op dat oogenblik wakker was, te hebben gewenkt om hem te volgen. Hij beval hem een bed voor Aïma's kind gereed te maken en wel in een der zijkamers, waar Nelly het niet zien zou.
Nadat hij aldus voor een en ander gezorgd had, verkwikte hij zich met een teug wijn en overlegde wat nu te doen het beste zou zijn. Als kokki's verhaal waar was, - en er was geen reden om er aan te twijfelen, - dan was v.d. Elst verloren. Hetgeen hij dien middag en de laatste weken had bijgewoond, deed hem zelfs vermoeden, dat zijn einde niet verre meer was.
Natuurlijk zou hij een dokter laten komen, doch hij wist bij ondervinding, dat de Europeesche kunst zwichten moet, waar de Indische natuur met zulke
| |
| |
middelen gewerkt heeft. Zijn chef was dus tot een vroegtijdigen dood gedoemd en zijn vrouw en kind zouden spoedig weduwe en wees zijn.
Ongelukkige Nelly! arme kleine Dora!
Wat was 't leven toch treurig en hoe zwak zijn wij, waar 't geldt het lijden onzer medemenschen te verzachten. - Hoe gaarne de heer Wessels ook alles in 't werk zou hebben gesteld om den dreigenden slag van het huis zijns chefs af te wenden, hij gevoelde zich tegenover deze omstandigheden volkomen machteloos. Daarbij wachtte hem nog de moeielijke taak Nelly bekend te maken met 't geen kokki hem had toevertrouwd. Hoe zou zij het opnemen? en zou de schok, welke het haar zou geven, niet nadeelig werken ook op het kind? Wessels hield te veel van zijn eigen dochtertje, om niet met innig medelijden voor dat der v.d. Elsten vervuld te zijn. Hoe lang hij daar gezeten had, wist hij zelf niet, toen hij eindelijk ontwaakte uit zijn gepeins door het geluid van stemmen, dat uit de ziekekamer kwam. Theodoor was wakker geworden en had Nelly gewekt; beiden waren kalm en schenen als stilzwijgend een verbond te hebben aangegaan, om over hetgeen er tusschen hen voorgevallen was, thans niet te spreken.
De zieke gevoelde zich veel beter en had zelfs
| |
| |
trek om iets te eten. Nelly stond dus op om naar de bijgebouwen te gaan on daar iets klaar te maken. Dit wilde Wessels echter tot elken prijs verhinderen, daar hij terecht vreesde, dat de overige bedienden haar het treurig uiteinde hunner kameraad zouden mededeelen. Hij zeide dus op overredenden toon:
‘Blijf u maar hier, mevrouw, en laat mij van daag eens voor keukenmeester spelen, ik zal wel zorgen, dat mijnheer iets krijgt en u ook, want u zult ook wel honger hebben.’
Nelly verzette zich niet, daar ze veel te bang was, dat ze in de keuken met kokki in aanraking zou komen. Dat wilde ze natuurlijk liever vermijden. De heer Wessels toonde, dat hij niet voor niet jaren lang aan 't hoofd eener huishouding had gestaan, al was 't dan ook maar zijn eigen huishouding. Hij nam de sleutels, welke kokki in 't ziekevertrek had laten liggen, ging met Sidin naar de provisiekamer, zocht eenige blikjes uit, welke men in 't binnenland steeds in voorraad heeft, en gaf de noodige bevelen. Geen half uur daarna dischte Sidin een smakelijk maal op, waaraan de heer Wessels, zoowel als Theodoor en Nelly, alle eer bewees, want al is het hart nog zoo droevig, de maag wil toch haar eischen hebben. In dagen
| |
| |
van vreugde vergeet men zelfs eer het etensuur dan in treurige dagen, en dat is maar goed ook, want als de geest lijdt, moet het lichaam dubbel gesterkt worden, ten einde het evenwicht te kunnen bewaren.
De weken, die nu volgden, waren wel de moeielijkste uit Nelly's leven en dikwerf vroeg ze zich later af, wat ze toch gedaan zou hebben zonder den onder-administrateur, die niet alleen de zaken op 't land voor zijn chef waarnam, doch haar ook in andere opzichten als een broederlijke vriend bijstond. Hij dacht om alles en niets was hem te veel waar het haar belang of dat van haar kindje gold. Met de uiterste voorzichtigheid deelde hij haar kokki's bekentenis en haar rampzalig sterven mede, zoodat zij voorbereid was op de uitspraak des geneesheers, die, na hetgeen hij gehoord had, beter de ziekteverschijnselen begreep dan zijn collega te Malang. Ook was de kwaal in die maanden zoo toegenomen, dat het niet moeielijk meer viel de verschillende symptomen te herkennen. De arts deed alles om 't lijden van den patient te verzachten, herstelling was niet meer mogelijk. De benauwdheden namen in hevigheid toe en volgden elkander sneller op naarmate het einde naderde. Slechts nu en dan was de zieke
| |
| |
eenige uren bij kennis en daarvan maakten Nelly en de heer Wessels gebruik om hem zijn zaken te doen regelen. De dokter had hem zijn toestand niet verheeld en hij wist dat zijn dagen geteld waren. Zoodra hij zich hiervan bewust was, kwam er een groote verandering in hem en het scheen wel, dat hij behoefte gevoelde een goeden indruk bij zijn vrouw en zijn vriend achter te laten.
Zijn teederheid voor Nelly werd met 't uur grooter en het was, alsof hij haar thans eerst leerde waardeeren. Geen minuut kon hij zonder haar en hij wilde slechts door haar alleen verzorgd worden. En zij? Ze was te zeer vrouw om hem niet terstond alles te vergeven en elke bittere gedachte uit haar hart te verbannen. Uren lang kon ze naast zijn sponde zitten, met 't kindje op kaar schoot, waarin de vader nu ook veel belang stelde.
Het waren innig treurige dagen en toch niet de ongelukkigste, welke de verzoende echtgenooten zoo doorbrachten. Theodoor was, behalve als hij die benauwdheden had, kalm en scheen met de eigenschap van een zieke slechts voor 't oogenblik te leven en aan geen toekomst te denken. Nelly was dankbaar voor den ommekeer in zijn gevoelens jegens haar en schonk hem thans uit medelijden de liefdeblijken, welke zij hem vroeger uit liefde bewees.
| |
| |
Geen van beiden sprak een woord over Aïma, alleen verzocht Nelly hem dringend haar kind, dat toch ook 't zijne was, te wettigen, tevens belovende er voor te zullen zorgen en het met de kleine Dora te zullen grootbrengen. Op haar verzoek ging de heer Wessels er voor naar Malang en nam er uit naam van den vader de noodige maatregelen voor. Als bizondere gunst vroeg hij er peet over te mogen worden en den Javaanschen naam van Ming, dien de kleine jongen tot dusverre gedragen had, in zijn eigen naam te mogen veranderen.
Zoowel Theodoor als Nelly namen hier genoegen mede en zoo bleef 't ventje in de administrateurswoning en zou Max v.d. Elst nooit weten, dat hij vroeger Ming was geweest. Daar het een aanhalig kind was, hechtte Nelly er zich spoedig aan en bleef het steeds als een legaat van haar man beschouwen. Zij rekende het zich als een plicht aan zijn zoontje goed te maken, wat hij als vader verzuimd had.
Nog geen drie weken waren er na haar terugkomst verloopen, toen Nelly als jonge weduwe bij 't sterfbed van haren man stond. Zijn uiteinde was kalm geweest en in haar armen had hij den geest gegeven. Reeds eenige dagen te voren
| |
| |
was Luitenant Dammers alleen te Banjak Ajer gekomen; want Christien was op raad van den dokter te Malang gebleven, daar zij in omstandigheden verkeerde, waarin het reizen hoogst nadeelig is.
Zoodra de begrafenis afgeloopen was, nam hij Nelly benevens de twee vaderlooze kinderen mede naar Malang, ten einde daar kalm te overleggen, wat zij verder zou doen. Alleen te Banjak Ajer blijven kon ze toch in geen geval en Louis moest naar huis terug.
Zoo ondernam ze dus nogmaals de lange reis en verliet ze, thans voor goed, de plaats, waar ze zoo bitter geleden had.
|
|