| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI.
Verklaring.
In 't eerst had meneer van Roodhuyzen zich vast voorgenomen niet meer naar Gang Ketàpan te gaan, maar 't duurde niet lang, of hij zocht een excuus en schier zonder er bewust van te zijn, ging hij er, na eenigen tijd, bijna dagelijks heen.
Hij deed 't uit louter menschlievendheid, uit kassian voor Catherine, die door de onmogelijke en sterk uiteenloopende praatjes der baboes, de vreemdste berichten omtrent den toestand harer zuster ontving.
Alsof fictie in dit geval erger dan waarheid kon zijn?
Maar hij wilde haar toch zelf op de hoogte houden. Nu Ida daar hulpeloos en inert, zonder
| |
| |
macht ten goede of ten kwade, ter neder lag, meende hij, dat Catherine haar 't gebeurde wel zou vergeven. Ze was nu niemand meer!
Een verstandige vrouw als zij, zou toch op 'n ongelukkige stakkert, 'n wezen, dat voort vegeteerde, niet jaloersch kunnen zijn.
Op een avond, teederder dan hij tot nu toe, ja, dan hij in jaren geweest was, trachtte hij haar zelfs over te halen om Ida's bestaan te ignoreeren.
‘We kunnen weer gelukkig zijn, Catherine. Geloof, me ik heb een dure les gehad. Ik weet, dat ik me tegenover jou en ook tegenover de kinderen zwaar bezondigd heb. En waarachtig, veel geluk heeft 't mij niet aangebracht. Als je me nu, op den man af, vragen zou, waarom ik er toe overgegaan ben, dan zou ik 't je, bij mijn ziel, niet weten te zeggen. Het was een voorbijgaande bekoring, een begoocheling der zinnen.’
‘Spaar me bizonderheden,’ viel ze streng in, ‘ik vraag je er niet naar.’
‘Je bent zoo hard, Catherine,’ zei hij, met een voor hem vreemden ootmoed in zijn stem en houding.
‘Ik ben niet hard genoeg,’ bekende ze naïef.
‘Tegenover een man, die mij 't grootste onrecht heeft aangedaan, dat men een fatsoenlijke vrouw kan aandoen, ben ik veel te toegevend. Ik moest je haten, je verafschuwen, zooals in 't begin.
| |
| |
Toen ik pas hier was, toen ik, voor 't eerst, lange avonden, nadat de kinderen naar bed waren, hier alleen doorbracht, gevolgd door eindelooze nachten, zonder rust, zonder slaap, zonder één minuut van vergeten, toen.... haatte ik je zoo.... toen kwam alles in mij in opstand.
‘Toen krijschte ik je naam uit, even als ik een onrein dier zou uitgespuwd hebben.... ik was bitter toen.... heel bitter en wanhopend, maar ik was waar.... wat ik toen voelde, was 't geen ik, als beleedigde vrouw, moest voelen....
Haar stem, eerst heftig en bits, was langzamerhand in een week fluisteren overgegaan.... ze kon niet langer boosheid voorwenden, want ze wist, dat ze niet langer boos voelde.
‘Catherine....
O! die hartelijkheid, waarmee hij nu haar naam uitsprak - de groote, intense hartelijkheid, hoe ze er vroeger naar gesmakt had, tot zijn verwaarloozing en haar lichaamslijden haar onverschillig hadden gemaakt.
‘Zeg, Catherine, zou 't niet weer tusschen ons kunnen worden - als vroeger? We hebben beiden ingezien, dat we meer van elkander houden dan vroeger, is 't niet? Over veel ellende en veel smart zijn we weer tot elkander gekomen....
Maar zij, droef hoofdschuddend: ‘Och! nee,
| |
| |
Jacob, nu is 't te laat. Je moest hier niet meer komen.
‘Het is verkeerd; het was veel beter, om zooals in 't begin.... elkander niet te zien en als vreemden voor elkander te leven. Meer is onmogelijk!’
‘En waarom? Ik verzeker je, heilig en plechtig, bij 't leven van je kinderen, die toch ook mijn kinderen zijn, dat ik nu veel meer van je houd dan vroeger, dat ik een veel beter, een veel braver, een veel teederder echtgenoot voor je zou wezen....
‘Hoe kan dat nu? Je kunt mijn echtgenoot niet zijn; wij zijn gescheiden....
En toen driftig: ‘Mijn God, je hebt 't toch zelf gewild, zelf gedaan. Jij hebt toch willen scheiden, jij was 't toch, die niet gerust hebt, vóór je van mij af waart en vrij.... om Ida te trouwen, mijn eigen zuster.
‘Het was toch heelemaal je vrije wil. Niemand heeft je gedwongen....
‘Het zou laf van mij zijn, als ik haar verlangen en haar aandeel in het gebeurde, als argumenten in mijn voordeel ging aanvoeren.’
‘En dan nog?’ viel ze knorrig in.
‘Toegegeven, dat Ida, om 't nu maar, op zen Indisch, plat weg uit te drukken, je aangehaald heeft, op alle eerlijke en oneerlijke manieren, pressie op je heeft uitgëoefend. Maar, dan stond
| |
| |
jij er toch, als getrouwd man, en vader van drie groote kinderen, die je hulp en steun noodig hadden, tegenover.
‘Denk-je, dat mij zoo iets had kunnen overkomen? We waren in den laatsten tijd, volstrekt niet ideaal gelukkig, dat stem ik gaarne toe. Op onzen leeftijd is men dat ook zelden meer en mijn zwakke gezondheid bracht en veel toe bij. Ik sukkelde veel, ik zag er slecht uit, ik was leelijk geworden. Ik kende mijn eigen tekortkomingen en was tè apathisch om mij veel moeite te geven om je liefde te herwinnen, om je te boeien of....
‘Stil toch, Catherine,’ smeekte hij.
‘Nee, laat me even uitspreken, ik bid je. Zooals je ziet, was ik niet blind voor den toestand, maar toch.... O! God, Roodhuyzen, toch had-je 't recht niet om mij, ter wille van een vrouw, die wat mooier en jonger was dan ik, zoo te laten. Het was zoo wreed....
Ze snikte 't uit. Ze kon niet verder gaan met 't helder uiteenzetten der naakte feiten. Haar gevoel was haar te machtig.
En altijd op nieuw, die vreeselijke tweestrijd! Die overtuiging, dat ze hem haten moest en het bewustzijn dat ze.... hem.... niet haatte, maar.... Ze verachtte er zich zelve om, al was ze ook tè eerlijk, tè eenvoudig, tè waar, om het voor zich
| |
| |
zelve te verbloemen.... Ze wist, dat ze hem liefhad.... meer dan ooit, dat ze gelukkig zou zijn met elk bewijs van liefde, dat hij haar geven zou, dat zij, die van nature toch niet gepassionneerd was, elken kus van hem zou ontvangen als een weldaad. Haar lippen smachtten naar de zijne, als een dorstige naar een koelen dronk.... 't Was haar wellust aan hem te denken, maar 't was ook haar vloek!
Ze wilde niet!
Zij, de willooze, de apathische.... die hem van zich had laten weggaan.... die, toen 't nog tijd was, niets had gedaan om hem terug te houden, had nu wilskracht en energie voor beiden.
‘'t Kan niet, Jacob. Je hoort haar toe; als je nu tot mij zoudt terugkeeren, zou je even schuldig zijn als toen.’
‘Even schuldig,’ herhaalde hij dof, en voor zijn oogen verrees, 't eerste home, dat hij ontheiligd had, zijn gezellige familiekring met de vroolijke, gelukkige kinderen en zijn in-brave, in-fatsoenlijke vrouw, en zijn tweede tehuis....
God in den Hemel, wat een ironie!
In een hoek der breede, verlaten achtergalerij....
‘Och! Catherine geloof me toch, 't staat niet gelijk. Je moest Ida zien; ze is zich nauwelijks
| |
| |
bewust, dat ze leeft. Er gaan dagen en dagen om, zonder dat ze één woord spreekt.
‘Ik heb toch niets aan zoo'n vrouw.’
‘Ook haar heb-je genomen, voor dagen van gezondheid en dagen van ziekte, voor dagen van geluk en dagen van leed....
‘Je spreekt als een Engelsch kerkboek. God betert,’ zei hij sarcastisch: ‘For better, for worse’
‘Het eerste had er, in ons geval, wel af kunnen blijven, als ooit een schuldig huwelijk tegen is geloopen, dan is 't wel 't onze.’
Hij zag, dat 't haar pijn deed, er hem over te hooren spreken.
En zich verdedigende tegen haar onuitgesproken protest: ‘Ik wil 't je toch zeggen. 't Is beter, dat we elkander klaren wijn schenken. Ik wil volkomen eerlijk tegenover je zijn, trouwens, dat ben ik altijd geweest; misschien te eerlijk zelfs. Als ik gedaan had, zooals 90% der mannen in zulk een geval doen, dan zou 't beter voor mij, en voor ons allen zijn geweest.’
‘Wat bedoel-je?’ vroeg ze droomerig.
Hij glimlachte flauw, haar vraag klonk zoo naïef.
‘Wel, de meeste mannen zouden 't mooie zusje genomen hebben, zonder hun vrouw er in te kennen.’
‘Een liasion, meen-je?’
| |
| |
‘Ja, natuurlijk....
‘Je zoudt me dus bedrogen hebben met mijn eigen zuster, dat zou toch al zoo gemeen mogelijk zijn geweest.’
‘Ik heb het immers niet gedaan,’ hernam hij, eenigszins korrelig. ‘Ik dacht er ook zoo over; ik wilde je niet bedriegen en toch.... de zaak zou vrij wat eenvoudiger zijn geweest. Ons huwelijk was dan niet ontbonden en we zouden ons gemeenschappelijk leven nu weer gewoon kunnen voortzetten.’
‘Als ik je had kunnen vergeven,’ viel ze trotsch in. En hij, niet achtende haar gewonde fierheid.
‘O! maar, dat zou je zeker.... als ik, met oprecht berouw, tot je terug zou zijn gekomen, zooals nu....
‘Oprecht berouw,’ herhaalde ze minachtend, haar bovenlip krullende.
‘Denk-je dan dat ik huichel?’ vroeg hij, nu op zijn beurt beleedigd.
‘Dat nu niet, maar als je 't werkelijk denkt, dan praat je 't je zelf in. Je bent niet uit berouw tot mij terug gekeerd, zooals je 't noemt, maar omdat je teleurgesteld bent en omdat je, te laat, tot de overtuiging bent gekomen, dat je leven met mij, après tout, toch makkelijker of rustiger of aangenamer was dan....
| |
| |
Ze kon 't niet zeggen, maar hij hoorde 't en 't was hem als had ze haar zin voltooid. ‘Dan je huwelijksleven met Ida.’
En hij moest haar gelijk geven. Zijn tweede huwelijk was een ontgoocheling voor hem geweest; ten eerste omdat het hem was gebleken, dat Ida meer liefde en meer passie in de maatschap aanbracht dan hij, dat ze hem met haar vurige, eerste vrouwenliefde tè machtig was, en toen dat gevoel van tekort komen tegen over zijn kinderen, vooral ten opzichte van Jack.
Dat alles was reeds in hem tot klaarheid gerijpt, toen 't ongeluk gebeurde, waardoor zijn tweede huwelijk, op eenmaal, vernietigd werd door de natuur zelve.
Hij had moedwillig de banden verbroken, die hem aan zijn eerste vrouw hadden verbonden, hij had de natuurlijke verhouding tusschen de leden van één zelfde gezin als nul en geener waarde beschouwd.
Hij had zijn plaats, als hoofd van dat gezin, vrijwillig verlaten en de natuur - of 't noodlot, had zich gewroken.
En hij bukte.... doch wilde zich oprichten.
Hij was gereed zijn gevoelens weer over te planten op zijn eerste vrouw en alles weer te laten zijn als vroeger.
| |
| |
Ze zaten een wijle tegenover elkander.
Hij wilde zoo gaarne, dat alles weer in 't reine was tusschen hen; ze waren elkander toch zoo na geweest, gedurende zooveel jaren. Het zou hun beiden zoo licht vallen, weer evenals vroeger met elkander om te gaan.
En zij wist, dat haar gevoel, dat gesluimerd had, en in haar was verdrongen door haat, wel weer ontwaken kon.
Ze zou, zonder zich zelve geweld aan te doen, wel weer voor hem kunnen worden, wat ze vroeger was - een kalme, trouwe gade.
Ze wist, dat hun verhouding nu beter zou kunnen zijn dan voorheen, omdat ze, ieder van hun kant, geleden hadden door de scheiding, maar ze wist tevens, dat 't onmogelijk was.
Ida was zijn vrouw en Ida bestond.
Zijn tweede huwelijk kon hij niet ontbinden. Er waren geen termen voor....
Een rilling van ellende ging haar door de leden. Toen vond ze 't grotesk.
De wet had wel toegestaan, dat hij zich, na 15 jaar met haar getrouwd te zijn geweest, liet scheiden van de vrouw, die hem drie kinderen had gebaard en, in geen enkel opzicht, in haar plichten als echtgenoote en moeder was te kort geschoten, maar er was geen reden voor de ont- | |
| |
binding van zijn tweede huwelijk, in een opwelling van onberedeneerde passie gesloten.
De vrouw, die hem zoolang trouw ter zijde had gestaan, mocht hij verlaten, maar niet de wezenlooze, ongeschikte gade.
Haar moest hij trouw blijven.... haar mocht hij niet verzaken....
‘Wij kunnen niets voor elkander zijn, Jacob,’ zei ze.... als 't resultaat van haar denken. ‘Je bent getrouwd....
‘Zoo weinig,’ viel hij bitter in.
‘Toch getrouwd, een wettige verhouding zou onmogelijk tusschen ons zijn en.... ze barstte in tranen uit.... ik zou toch je maîtresse niet kunnen worden.’
‘Maar vriendschap toch.... er zou toch vriendschap tusschen ons kunnen bestaan, ook voor de kinderen,... het zou gelukkiger zijn. Weet-je, wat ik zou willen Catherine, dat jij, met de kinderen weer bij mij zoudt komen wonen op 't Koningsplein....
‘En Ida?’ stamelde ze, onthutst over 't onbegrijpelijke van zijn voorstel.
‘Ik zou haar naar boven zenden, in de bergen, op een stille plaats, in een gezondheids-établissement, als de doctoren dat wenschelijk zouden achten.’
| |
| |
Lang nadat hij weg was, toen ze, gelijk zooveel nachten, rusteloos op haar leger lag, met pijnen, die door haar lichaam woelden als verterende vlammen, en gedachten, die door haar brein flitsten als gloeiende geesels.... toen ze een hellevuur van smarten doorstond.... hoorde ze, door haar ellende heen, die woorden.... dat voorstel! En, als er een oogenblik van verpoozing kwam in haar bitter lijden.... dan kwam het als een verzoeking van geluk en welbehagen.
Ida, de zieke, de zinlooze, weg. Ergens in een koel klimaat, waar ze 't physiek goed zou hebben; hooger eischen had haar toestand niet.
Als zij er niet meer zou zijn.... als haar vroegere woning bevrijd zou wezen van de indringster, die ze ontheiligd had, dan kon zij er terugkeeren.
En ze dacht zich terug in haar tehuis op 't Koningsplein, met haar mooie, ruime, koele slaapkamer.... als, gelijk in de eerste jaren van hun huwelijksleven, Jacob's bed daar weer zou staan tegenover 't hare, als ze, tot elkander gebracht, na droeve scheiding, weer hun intimiteit van vroeger zouden hervatten. Nu niet, als toen, als voor jaren, toen ze zich als jonge man en jonge vrouw paarden om kroost te verwekken, nu zou hun samenleving enkel 't gevolg zijn van
| |
| |
een wensch tot verhooging van geluk. Ze waren, elk voor zich, tot 't bewustzijn gekomen, dat ze meer noodig waren voor elkander's bestaan, dan ze vroeger vermoed hadden.
Zij verlangde naar hem, naar zijn bijzijn, naar zijn persoonlijkheid, naar zijn liefdes-uitingen, meer en inniger dan ooit te voren.
En dat hij, na alles, wat er gebeurd was, tot haar wilde terugkeeren, was 't beste bewijs voor zijn gevoelens. En, in een soort van extase, die die haar gevoelloos voor elk leed maakte, dacht ze zich die gemeenschappelijke kamer en dat gemeenschappelijk voortleven.... Ze zou niet meer ziek, niet meer apathisch zijn, zijn liefde zou haar genezen en ze zou zulke kalme, rustige nachten doorbrengen, dat ze verkwikt en gelukkig zou ontwaken en haar kinderen, vroolijk en goed gehumeurd, zou tegemoet komen. Verjongd en herschapen zou ze zijn.
Jack zou zich wel beteren, onder 't voortdurend toezicht van zijn vader, die nu geheel voor vrouw en kinderen en voor zijn pas hervonden geluk zou leven.
Gonne, die al zoo groot werd; over een paar jaar zou ze uit kunnen gaan met haar vader; wat zou hij trotsch zijn op zijn knappe dochter. Zoo'n zuiver-mooie bewondering, die van een
| |
| |
vader voor zijn meisje, dat er goed uitziet.
En Liekie zou ook weer heelemaal lief en vriendelijk worden als vroeger.
O! de vreugde van dat heerlijke familie-leven. Maar.... och! God, daar kwam weer, de droeve werkelijkheid, door 't schitterende visioen harer fantasie heen.
Om 't huis, waar zij zoo gaarne zou terugkeeren, wierpen zich wallen van conventie op, waardoor de ingang haar versperd en 't terugkeeren onmogelijk werd.
Ida.... Jacob's tweede vrouw, de praatjes van de wereld....
Ze deinsde er voor terug!
En van de hoogste illusie verzonk ze in de diepste wanhoop.
Ze wilde zooveel voor hem zijn en niets, heelemaal niets, kon ze voor hem worden.
Ze wrong zich door 't bed heen, krampachtig omvatte ze haar goeling; daar keerden de pijnen weer.
Van haar rug, uitstralende naar haar borst, als een gordel van scherpe messen, die haar in 't vleesch drongen; als stroomen gingen ze door haar lichaam heen, als slangen kronkelden ze zich door haar aderen, 't was of haar spieren, haar zenuwen, alle vezels in haar, er door uitzetten en zich dan samentrokken.
| |
| |
't Klamme zweet brak haar uit.
Waren dat nu enkel physieke symptomen, ontstaan door haar ongesteldheid? Zouden ze verdwijnen door de een of andere kuur in Vichy of Carlsbad? En, dan weer, na een crisis, na een verergering van lijden, waarin ze dacht te stikken, verminderden de pijnen en iets van wellust kwam over haar.
Zooals ze was, zou ze nog lang, heel lang kunnen leven, haar kwaal was niet doodelijk en 't was zoo'n zalig gevoel, na die knijpingen en snijdingen, die rust, dat zich uitstrekken zonder wee, zoo iets als na een bevalling, maar dan minder zwak, minder hulpeloos.
Juist, na zulk een toeneming, na zulk een verergering van pijn, voelde ze zich dubbel krachtig. Wel afgemat, maar toch ook weer tot veel in staat, en altijd dankbaar, dat 't voorbij was.
Zoo lag ze nu en dacht aan Jacob. Als hij nu bij haar zou zijn, als hij lief en teeder en hartelijk voor haar zou wezen, zooals hij 't dien avond en vele daarvoor had laten doorschemeren, dat hij 't zijn kon.... dan zou ze gelukkig zijn.
Maar.... O! God, daar kwam de ellende van de waarheid weer over haar als een lava-zee, haar verschroeiende en overweldigende.
't Kon niet.... hij mocht niets voor haar
| |
| |
zijn.... was hij maar slecht en trouweloos en ver-af gebleven! Zijn toenadering was een zonde geweest, een misdaad, erger nog dan zijn eerste.
't Was immers een marteling voor niets! Ze steunde.... ze perste haar lippen op elkander en steunde.... ze knarste met haar tanden, ze balde haar vuisten. In haar was een woeste, een ziedende drift, als een opkomende donderbui, die moet uitrazen en vernietigen.
En weer, als in 't begin na 't vreeselijke, na de ongemotiveerde, onvergeefelijke verlating van haar man, werd ze geheel beheerscht door haar woede.
Ze beet in haar kussen en weerhield zich met moeite om niet met haar vingers in haar sloop en in haar kleeren te krabben en alles te verscheuren. Zij, de kalme, phlegmatieke Catherine.
En toen versmolt haar toorn weer en snikte ze.... zachte, milde tranen, weergevende haar spijt, omdat ze zich zelve zoo beklagenswaardig vond.
En na de tranen kwam de uitputting van denken en voelen en lijden en sliep ze in.... ten laatste.
|
|