Van Koningsplein naar Gang Ketàpan
(1902)–Thérèse Hoven– Auteursrecht onbekend
[pagina 152]
| |
Hoofdstuk XI.
| |
[pagina 153]
| |
Liekie holde voort en was, in een oogwenk, achter de pilaren van de kleine voorgalerij verdwenen. ‘Gonne,’ riep ze jubelend, ‘Pa is er, is dat nu niet leuk?’ ‘Is je Papa er?’ klonk 't van uit de binnengalerij.... als een grafstem, en Catherine kwam doodsbleek naar voren. ‘Jacob, ben-jij 't? O! Goddank’.... Zoo angstig, zoo hulpbehoevend was haar toon, dat meneer Roodhuyzen zich geen oogenblik bedacht, doch de paar trappen, die 't erf van 't huis scheidde op liep, waardoor hij zich in de woning zijner eerste vrouw bevond. ‘Wat is er, Catherine?’ In geen maanden hadden ze elkander gesproken. Toch schenen ze er geen van beiden iets vreemds in te vinden. ‘Er is iets heel ergs gebeurd, iets, dat je weten moet.’ ‘Met een van de kinderen?’ informeerde hij haastig. ‘Nee.... ja, dat is te zeggen.... ‘Nu dan. Waar is Gonne?’ Op 't zelfde oogenblik trad ze te voorschijn, even bleek als haar moeder, doch kalmer. 't Verdriet had Gonne's kinderlijke onstuimigheid geheel doen verdwijnen. | |
[pagina 154]
| |
‘Mijn kast is open gebroken, mijn spaarpot en die van Liekie is er uitgenomen.... ‘Wat is dat nu? Wanneer is dat gebeurd? Wat voor bedienden zijn hier? Is de schout er mee in kennis gesteld?’ In één seconde trachtte de zakenman den toestand te overzien. ‘Ik verdenk er Jack van.... ik weet 't zeker,’ zei Gonne, met ijzige bedaardheid. Haar vader werd driftig, nam haar bij den arm, schudde haar door elkander en riep: ‘Ondeugend nest, hoe durf-je zoo iets te insinueeren?’ Gonne maakte zich los: ‘Blijf van me af,’ riep ze, brutaal kalm, ‘u hebt 't recht niet mij te kastijden. Een vader, die zijn kinderen geen liefde betoont, behoeft ze ook niet te straffen.... Hij luisterde niet naar haar, doch wendde zich tot zijn vrouw en zij, nog precies op dezelfde manier als vroeger, schroomvallig haar jongen tegen zijn strengen vader verdedigende: ‘Och! zie-je, Jack had een afspraak gemaakt met zijn vrienden om Sint Nicolaas te houden en.... ze hadden allemaal geld op zak en.... hij niet.... ‘Dat was ook niet noodig,’ bromde meneer Roodhuyzen. ‘In alle geval had hij 't mij kunnen vragen. Nu - en? | |
[pagina 155]
| |
‘'t Schijnt dat hij, om zich te redden, den spaarpot van de meisjes heeft genomen.’ ‘Dat is een vrij krasse beschuldiging, daar zul je dan toch wel je bewijzen voor hebben.’ ‘Gonne zegt.... ‘Gonne was altijd hard voor Jack.... Gonne haalde de schouders op. ‘Nu dan, je kunt toch spreken.’ ‘U gelooft me toch niet.’ ‘Dat kun-je vooruit niet weten. Waar stond die spaarpot? Wist Jack, waar je 'm hadt? Wanneer was je er voor 't laatst in geweest en wanneer heb-je 'm voor 't eerst gemist?’ ‘Van ochtend heb ik er nog een gulden uitgenomen om een sarong voor Saridja te koopen, ik had nog een paar dubbeltjes in mijn zak en ik wou haar toch iets voor haar Sint Nicolaas geven.... ‘Nu ja, en verder?’ ‘En van middag wou ik de cadeautjes, die ik er voor Mama en Liekie en ook voor Jack in bewaard had, uit mijn kast nemen en toen merkte ik, dat 't slot verdraaid was. ‘Ik wurmde er toen net zoo lang aan, tot 't open ging.’ ‘En daardoor heb-je 't waarschijnlijk kapot gemaakt en komt je heel inbrekers-historie op je eigen onhandigheid neer.’ | |
[pagina 156]
| |
‘De spaarpot zat anders niet in 't slot,’ verzekerde Gonne, in 't minst niet geïntimideerd door haar vader's onredelijke woede. ‘Och! die zal er ook nog wel staan, zoek maar eens goed. Laat mij eens kijken.’ Gonne wees hem haar kamer en haar kast, waarvan de deur open stond. Meneer Roodhuyzen haalde den inhoud door elkander, onderzocht alle planken en laden en eindigde met toe te geven, dat er, in die kast, tusschen de prullen en strikjes en kwikjes, geen spaarpot stond, maar.... kon die nergens anders zijn? Er waren toch zeker meer kasten in huis... Geen enkele, waar de spaarpot in kon staan.... Hoe ze er nu eigenlijk op gekomen was om Jack te verdenken, 't lag toch meer voor de hand, dat een der bedienden 't gedaan had. ‘Maar Jack is in mijn kamer geweest. Papa, ik heb er hem zelve uit zien komen, vóór hij uitging en toen hij mij zag, werd hij driftig en vroeg hij sarrend, of ik hem weer beloerde?’ ‘'t Is een gekke geschiedenis. Hoeveel was er in?’ ‘Zoowat negentien gulden.’ ‘Hoe kwam-je aan zooveel geld?’ ‘O! zoo lang al op gespaard. 't Is van Liekie en mij samen’ ‘We hadden nog veel meer,’ vertelde Liekie, | |
[pagina 157]
| |
maar we hebben er allebei wat uitgenomen voor Sint-Nicolaas, een cadeau voor Mama, een paar zilveren klamboe-haken, en een boek voor Jack en.... ik had u ook iets willen geven, maar Gonne wou er niet aan meedoen. Flauw, hè?’ ‘Was die spaarpot enkel van jelui beidjes?’ vroeg haar vader, luchtig over Liekie's opmerking heen stappende. ‘Hoe kwam dat zoo?’ ‘Als Jack iets kreeg, verteerde hij 't dadelijk,’ antwoordde Gonne stroef. ‘Dat alles is toch nog geen bewijs,’ begon meneer Roodhuyzen nadenkend. ‘O! ja, maar Jack vroeg Gonne wel altijd om geld,’ vertelde Liekie, die zoo'n beetje herrie wel leuk vond. ‘Jack wou me altijd afzetten,’ zei Gonne. ‘Je hadt je broer ook best, van tijd tot tijd, iets kunnen geven, als je zoo rijk was,’ viel haar vader knorrig in. ‘Hij kocht er toch maar snoep of prullen voor of hij verteerde 't aan de warong en dat wou Mama niet hebben.’ ‘Maar waar Jack nu?’ vroeg hij, zich nogmaals tot zijn vrouw wendende ‘Ik weet 't niet, hij is nog niet thuis, hij zou vóór 't eten stellig terug zijn.’ | |
[pagina 158]
| |
‘Als hij komt, stuur 'm dan maar bij mij.... ik kan nu niet langer blijven.... wat een gezeur ook en.... wat is 't hier warm, luchten jelui wel behoorlijk en laten jelui overdag wel alles goed dicht? 't Is verbazend warm. Kun-je me ook een glas ajer blanda laten geven, Gonne?’ ‘Dat hebben we niet. Wilt u gewoon water hebben? Liekie, geef de gendiGa naar voetnoot1) eens aan Papa.’ Liekie haalde een gewone waterkan van terracotta, zooals de Inlanders ze gebruiken, uit de achtergalerij. ‘Hebben jelui niet eens een behoorlijke ijskan?’ vroeg meneer Roodhuyzen. ‘Het komt er voor ons niet op aan,’ antwoordde Gonne stuursch. En nogmaals het stekelig gezegde zijner oudste dochter negeerende, merkte meneer Roodhuyzen goedig op: ‘Ik zal morgen een ijskan in Onderlinge Hulp voor jelui bestellen. Als een Sinter Klaasje,’ voegde hij er quasi schertsend bij. Hij nam 't glas water, dat Liekie voor hem had ingeschonken, werktuigelijk aan. Het viel hem zoo vreemd door een zijner kinderen bediend te worden en dat in 't huis zijner vrouw. Van natuur was hij alles behalve weelde- | |
[pagina 159]
| |
rig en van huis uit was hij 't eenvoudig genoeg gewend, maar sedert hij in Indië vertoefde, was hij er zoodanig aan gewoon geraakt verscheiden bedienden om zich heen te zien, dat het hem nu bepaald opviel. Hij wist wel, dat 't maandgeld, dat hij zijn vrouw toestond, haar geen buitengewone uitgaven kon veroorlooven, maar hij had er zich geen rekenschap van gegeven, dat ze op zulk een eenvoudigen voet leefde en schijnbaar zoo weinig bedienden hield. Hij scheen zijn plan om terstond weg te gaan, geheel vergeten te hebben, ten minste hij bleef nog, ook nadat hij zijn glas leeg gedronken had. Catherine vond 't een marteling.... Dat hij, haar eigen man, de vader van hun kinderen, met wien ze toch vijftien jaar in de grootste intimiteit geleefd had, daar nu stond als een vreemde bezoeker.... dat hij straks weg zou gaan... naar die andere.... dat ze hem misschien in lang niet terug zou zien.... dit alles warrelde door haar geest. Haatte ze hem, verachtte ze hem om 't grievend leed, dat hij haar, willens en wetens, had aangedaan? Zag ze in hem den ellendeling, die haar leven had verwoest en 't tehuis harer kinderen uit moedwil vernietigd had? | |
[pagina 160]
| |
Of.... nee, dat niet.... In dat korte samenzijn had ze alweer zooveel doorgemaakt, zooveel gedacht. 't Eene oogenblik voelde ze afschuw voor hem en 't volgende voelde ze zich tot hem aangetrokken en was 't haar, als moest zij haar armen om zijn hals slaan.... en hem vragen te blijven.... Haar allereerste gedachte, toen ze hem zag, daar in die schier armoedige omgeving, onder 't schijnsel van de burgerlijke petroleum-lamp, die er in 't midden der binnengalerij hing, was: ‘Wat is hij toch een knappe man!’ En hij was haar man geweest.... en was 't nu niet meer. Als een doode moest hij voor haar zijn.... als een geest, wiens lichaam niet meer voor haar mocht bestaan, en daar stond hij voor, hij.... levend en sprekend, zoo dicht en toch zoo ver! En ze verachtte zich zelve, omdat ze hem niet kon haten.... omdat ze hem aankeek, telkens weer en niet durfde spreken, omdat ze bang was, dat zijn verschijning een droombeeld was en weggevaagd zou worden door de werkelijkheid van haar stem. Gonne vond zijn aanwezigheid een beleediging. hij hoefde niet bij hen te komen. Zij kwamen toch ook niet bij hem. | |
[pagina 161]
| |
Liekie vond 't vreeselijk aardig, dat Pa er nu eens was, en als ze 't niet gelaten had, uit vrees voor Gonne, die zoo akelig streng kon zijn, dan zou ze net zoo lang gezanikt hebben, tot Paatje bleef eten en dan had ze hem haar kamer laten zien, maar nu durfde ze niet. Daar kwam Jack.... opgewonden vroolijk! ‘Hallo! God, Pa, u? Nee, maar dat is fideel. Komt u eens kijken, hoe we 't hebben?’ ‘Jongen, ben-je gek geworden?’ vroeg zijn oude heer op een toon, die wel in staat was hem te kalmeeren. ‘Ik? Nee, Pa; ik ben uit geweest met.... mijn vrinden. Lol gemaakt.... pleizier gehad,’ verbeterde hij. ‘Zoo, en veel geld uitgegeven zeker?’ ‘Nou, of we,’ liet hij zich ontvallen. Toen zijn gedachten verzamelend: ‘Dat is te zeggen, de jongens hebben ieder wel een pop of twintig stuk geslagen.... maar ik had niets.... Ze hebben me vrij gehoûen,’ voegde hij er, met een hik, bij. ‘Wat heb-je gedronken? vroeg Gonne op den man af. ‘Tamarinde-stroop!’ antwoordde de gymnasiast, een langen neus tegen zijn zusje makende, en met zooveel leukheid, dat Liekie er om begon te schateren. | |
[pagina 162]
| |
‘Hoor eens kereltje,’ zei zijn vader streng, ‘je moest je een beetje matigen.’ ‘Ik hè niks gezeid,’ begon Jack, met een zondaarsgezicht. ‘Vertel nu maar eerlijk, zonder omwegen, hoe je aan geld bent gekomen om met je makkers uit te gaan?’ Hetgeen Jack voor tamarinde-stroop wilde laten doorgaan, en dat in waarheid een opvolging en mengelmoesje van alcoholische en non-alcoholische dranken was geweest, scheen zijn brein nog te benevelen, ten minste 't was met moeite, dat hij uitbracht: ‘Ik had er voor gespaard.... ‘En zoo even zei je, dat de jongens je hadden vrijgehouden.... ‘O! ja, zei ik dat? Nou, dan zal 't wel zoo wezen.’ ‘Lamme jongen, lieg toch zoo niet,’ dus mengde Gonne zich, met haar gewone energie, in de zaak. ‘Beken nou maar in eens, dat je mijn spaarpot hebt genomen.’ Zonder antwoord te geven op deze beschuldidiging, wilde Jack zich verwijderen. ‘Waar ga-je naar toe?’ vroeg zijn vader streng. ‘Naar m'n bed, ik heb koppijn.’ Een flinke tik om zijn ooren bewees, hoeveel waarde zijn vader aan zijn uitvlucht hechtte. | |
[pagina 163]
| |
‘Au,’ kreunde Jack. ‘En nu de waarheid. Heb-je den spaarpot van de meisjes weggenomen?’ Jack haalde de schouders op. ‘Zul-je me antwoorden?’ En een tweede tik volgde al heel spoedig op den eerste. ‘'t Is een schande,’ zei Jack, half huilend. ‘U hoeft me niet te slaan.’ ‘Kwâjongen, ik zal je slaan.... zooveel ik wil.... als ik maar een stok had.... ‘En ik bedank er voor,’ gilde Jack, die plotseling over zijn roes heen scheen te zijn, en weer helder en brutaal uit zijn oogen keek. De lodderigheid was er geheel uit weg. ‘U hebt geen recht hier te komen om me te slaan. Blijf maar in uw eigen huis, u hoeft hier niet te komen. Als ik Mama was, verbood ik 't royaal.’ ‘Jack,’ smeekte zijn moeder, die 't tooneel tusschen de twee driftkoppen, met klimmenden angst, had gadegeslagen. ‘Niks te Jacken hoor, ik zal 'm de waarheid zeggen. Een mooie vader.... De ontnuchtering scheen uitgewerkt te hebben, de nevelen kwamen weer terug. Hij waggelde formeel en met zijn hand beverig heen en weer zwaaiende, riep hij: ‘Een mooie | |
[pagina 164]
| |
vader.... wat doet ie hier? Hij hoort er niet. Laat 'm nou maar teruggaan naar zijn lieve vrouw.... Meneer Roodhuyzen was buiten zichzelf van drift en voelde zijn machteloosheid. Hij wist, dat hij.... als hij zijn zoon nu zou aanraken, een ongeluk aan hem zou begaan. Hij was een forsche kerel en Jack een tenger ventje; met één slag zou hij hem neervellen. ‘Breng 'm naar zijn bed,’ beval hij Catherine. Ze stond op en trachtte Jack mee te troonen. Roodhuyzen wilde volgen.... maar een instinctieve schroom hield hem terug. Hij durfde niet binnendringen, daar in die particuliere vertrekken.... 't Was hem, als voelde hij nu eerst de diepe kloof, die er tusschen zijn vrouw en hem was. Met eigen hand had hij die kloof, die niet te dempen was, gegraven. 't Was laf voor een man haar, alleen als vrouw, te laten optreden tegen dien wilden, halfdronken jongen en toch, hij kon haar niet helpen. Hij had 't recht er toe verbeurd; hem ontbrak de macht om 't recht van den sterkste, 't mooie, beschermende gevoel, dat een man tegenover de zwakkere vrouw heeft, te laten gelden. Hij mocht haar niet meer steunen en och, arme ze had dien steun zoo noodig. | |
[pagina 165]
| |
Jack was altijd lastig geweest, van dat hij als kleine jongen in zijn Tjilana monjetGa naar voetnoot1) in de achtergalerij rondliep, had zij 't vaderlijk gezag ingeroepen. En nu, dat ze zijn inmenging meer dan ooit zou behoeven, nu kon hij haar niet helpen. Nu kon hij zelfs niet bij haar blijven. Hij moest weg, hij moest zijn vrouw en 't kroost, dat hij bij haar verwekt had, verlaten om naar zijn nieuwe levensgezellin te gaan, die hij zich in een, nu onverklaarbaren, roes zijner zinnen gekozen had. Hij mompelde eenige onverstaanbare woorden tot Gonne, gaf Liekie een vluchtigen kus op 't voorhoofd en wendde zijn schreden naar 't Koningsplein. Gonne zei niets, doch zag hem na met een blik vol verachting; Liekie begon haar schatten te ontpakken. ‘Kijk eens, Gon.... een beursje, hoe vind-je 't? Met twee Hollandsche dubbeltjes er in. Die had tante nog, met 't kleine Koninginnetje er op, aardig hè?’ ‘Kind, houd toch op. Je hebt in 't geheel geen gevoel.... je zoudt je alles laten doen en alles laten zeggen.... voor een paar dubbeltjes!’ Liekie keek haar met verbaasde oogen aan, maar begrijpen deed ze haar niet. | |
[pagina 166]
| |
Na eenigen tijd kwam Mama terug, Jack lag in zijn bed en sliep. ‘Papa weg?’ vroeg ze onwillekeurig. ‘Ja, gelukkig,’ was Gonne's hartgrondig antwoord,.... en ik hoop, dat hij hier nooit meer terugkomt,’ voegde ze er zachtjes bij. |
|