Van Koningsplein naar Gang Ketàpan
(1902)–Thérèse Hoven– Auteursrecht onbekend
[pagina 133]
| |
Hoofdstuk X.
| |
[pagina 134]
| |
afgesproken eens royaal te fuiven. Ze zouden zich, in den na-avond, als de oude lui naar een der beide societeiten waren, vereenigen op 't Waterloo-Plein en van daar uit een leuken tocht maken langs de toko's op Rijswijk en Weltevreden en in 't teruggaan, door Pasar Bahroe, in de Chineesche toko's. Er waren er onder de jeugdige lions, die vijf-en-twintig pop op zak hadden, met 't stellige plan ze ‘stuk te slaan’ ook. Ze zouden patassanGa naar voetnoot1) koopen en afsteken, vooral zevenklappers en voetzoekers, en ze zouden een jool hebben van belang. Jack Roodhuyzen zou ook van de partij zijn, en hij had zich ook vast voorgenomen flink mee te doen, maar 't ongeluk wilde, dat hij als 't vischje was en geen rooien duit op zak had. Dat was nou toch een lam geval. Pa had 'm een nieuw horloge voor zijn Sint Nicolaas gegeven en tante Ida had hem een ketting er bij beloofd. Dus durfde hij hun niets te vragen. Trouwens, Pa was op 't punt van geldzaken nooit zoo heel best te spreken geweest. Allemachtig flauw. Omdat hij van zijn ouwen heer, tot zijn zestiende jaar toe, een dubbeltje zakgeld | |
[pagina 135]
| |
had gekregen, was 't volstrekt niet noodig, dat hij zijn zoon zoo kort hield. Wat had-je daar nou an; één onnoozel duppie voor zeven dagen, en niet eens cigaretten vrij? En de goedang in gang Ketàpan was ook een slechte ruil geweest voor die van 't Koningsplein; daar had hij nog wel eens iets kunnen snaaien, de Chineezen waren niet kieskeurig en hadden hem menigmaal een paar kwartjes voor de een of andere flesch of voor een lekker blikje gegeven. Maar dat ging nou zoo slecht. Tante Ida liet hem wel snoepen in de goedang, als hij er trek in had, hetgeen bij een jongen natuurlijk een chronische toestand was, maar dat was overdag en dan kon-je zoo moeielijk iets meenemen. Vroeger was 't juist zoo leuk om 's avonds, als Pa en Ma uit waren, in de goedang te gaan met een sleutel.... die er toevallig op paste. Hoe hij aan dien sleutel kwam, deed Jack altijd grinneken van pleizier. Hij had Wongso, een der spens, eens betrapt, toen hij aan 't morrelen aan 't goedang-slot was; hij had 'm toen den sleutel afgenomen en dien voor eigen gebruik aangewend. Dat lag nog al voor de hand, maar nou ging 't niet meer. | |
[pagina 136]
| |
En in de goedang bij zijn Mama viel niet veel te nemen, Schraalhans was er keukenmeester. Voor zijn Sint-Nicolaas kon hij ook niet veel verwachten van Ma, tenminste geen vijf-en-twintig pop en die had hij toch noodig. Hij wou niet minder zijn dan de andere jongens en dat nu niet. Hij had toch al verschillende opmerkingen moeten hooren, die hem niet aanstonden. 't Was eigenlijk toch lam voor een jongen, als er zoo iets gebeurde en zijn Pa en Ma niet meer bij elkander woonden. Voor sommige dingen was 't gemakkelijk, omdat ze je niet zoo na konden gaan, maar 't had veel tegen ook. Vroeger was zijn Ma ten minste beter bij kas. Als hij trachtte Gonne eens wat af te zetten? Liekie en zij hadden een vetten spaarpot. Meisjes kunnen veel eerder wat sparen; die hebben niks noodig. Gonne had den spaarpot in haar kast staan, ze kon 'm best wat geven. Op een dag begon hij er over, langs een omweg natuurlijk. ‘Zeg, Gonne, wat wil-je van me hebben voor je Sinterklaas?’ ‘Nee, maar Jack, wat bezielt jou? Daar meen je toch niks van.’ | |
[pagina 137]
| |
‘Kat.’ De, op minachtenden toon geuite, scheldnaam had bitter weinig effect op Gonne, die zulk een lage opinie van haar broer had, dat niets haar ooit van hem verbaasde. ‘Wat ben-je toch een saai mirakel.’ ‘Dat kan wel. Is dat alles, wat je me te zeggen hebt?’ ‘Nee, hoor eens, Gonne. Ik wou op Sint-Niklaas zoo graag uit met de jongens van men klas.... ‘Hè, dat zou ik gemeen van je vinden. Ik had juist gedacht, dat we gezellig bij Mama zouden blijven en haar met een of ander zouden verrassen. Ik had een paar crotons willen koopen, om tegen de balustrade aan te zetten of zoo'n hoogen Japanschen pot. De inkijk op 't huis is zoo leelijk.’ ‘Nou, of 't.’ ‘Juist daarom wou ik er iets voor koopen.... ‘Zit-je er dan zoo dik in?’ ‘Dat niet, maar Liekie en ik hebben nog wel wat in onzen spaarpot.... ‘Valsch genoeg.... ‘Niet waar; 't komt ons toe; als Pa ons vroeger wat gaf, dan kreeg jij 't net zoo goed, maar jij verteerde 't dadelijk.’ ‘Dat spreekt, een jongen heeft veel meer noodig dan meisjes.’ ‘Dat zegt de jongen,’ sprak Gonne op een | |
[pagina 138]
| |
toon, die veel te bitter voor haar dertien jaren klonk. Jack lette er niet op, maar vroeg met een vleiende stem: ‘Gonne, toe, je moest me eens uit je spaarpot presenteeren?’ Gonne lachte en zei: ‘'t Spijt me, maar 't kan niet, Jack. Hij zit op slot.’ ‘Da's een flauwe mop, je kunt 'm toch open maken.’ ‘O! zeker, maar niet voor jou.’ ‘Je bent een naar spook en een slechte zuster ook. Je moest eens van andere jongens hooren, hoe hun zusters voor ze zijn.’ ‘Dan verdienen ze 't zeker meer dan jij.’ ‘Nee, da's een mooie. Wat is er nou weer niet goed an me?’ ‘Hè, Jack, hoe durf-je je zoo onnoozel houden? Je weet best, wat er aan je mankeert. Ten eerste kon je een heelen boel beter voor Mama zijn. Mama heeft enkel verdriet van je, in plaats van pleizier.’ ‘Loop naar je nennehGa naar voetnoot1).’ ‘Je moest een steun voor Mama zijn en je bent een last voor haar, dat ben-je.’ ‘Als ik jelui hier verveel, ga ik bij Papa wonen,’ zei hij sarrend. | |
[pagina 139]
| |
‘Ga je gang, we zullen je hier niet missen.’ ‘Nee, dat weet ik wel. Jij denkt zeker... dan blijft er voor mij zooveel te meer. Je gunt iemand niets. Geef me nou een paar pop of een riks, wat kan 't jou schelen?’ ‘Om wat mee te doen?’ ‘Nou, om pret mee te maken.’ ‘Je moest wat minder denken om pret te maken en wat meer aan je lessen.’ ‘Wat ben jij een vervelend kind. Houd je preeken voor je of trakteer er Liekie op, ofschoon.... die bedankt je ook.’ Gonne luisterde niet verder, en ging er ook niet verder op door; wat ze tot Jack zei, hielp toch niet. Vroeger werd hij nog een beetje in bedwang gehouden en was hij ten minste bang voor zijn vader. Als hij 't te bont maakte, kon Pa hem naar Europa sturen.... maar dat zou nu zoo gauw niet gebeuren. 't Dubbele huishouden kostte te veel, dat wist Jack drommels goed. Hij deed dus precies, wat hij wilde, en maakte 't zich op school zoo gemakkelijk mogelijk. Pa zag zijn rapporten toch niet geregeld. Liekie ging den St. Nicolaas avond bij tante Ida doorbrengen. Toen ze er, na haar middagdutje kwam, stond er een groote tafel voor haar | |
[pagina 140]
| |
klaar met genoeg lekkers om zes zulke meisjes als zij ziek te maken. Op de hoeveelheid was meer gelet dan op de hoedanigheid, wat te verklaren was door de omstandigheid, dat nonna Pien er voor gezorgd had en als goede moeder had, uit de bestelling, ook de bedeeling voor haar eigen kroost had willen halen. ‘Kinderen lust toch,’ had ze gedacht en daarom had ze alles zoo inferieur mogelijk genomen. Ida dacht, dat er misschien niets beters te krijgen was in Indië en had met eenigen weemoed terug gedacht aan de verfijnde weelde, die er, gedurende de December-dagen, in den Haag ten toon wordt gesteld. Ze had er wat voor gegeven om nog eens door de Hoogstraat te kunnen wandelen en de verschillende uitstallingen in de bekende winkels te zien. Er was toch iets heel gezelligs en gemoedelijks in de voordrukte, zelfs voor groote menschen. Zij had er zelve nooit veel aan gedaan, maar toch had ze in de algemeene feestvreugde gedeeld. En dan de aardigheid en 't bedistelen voor de Indische cadeaux; daar was Papa altijd erg op gesteld geweest. Begin October al moest er voor gezorgd worden. | |
[pagina 141]
| |
Zij zelve had er ook schik in gehad en ze hadden zich, met hun beiden, werkelijk ingespannen om de kist met verrassingen klaar te maken. Wat een vreugde, toen er voor Jack een atlas en een dictionnaire besteld werd; de oude heer kreeg er de tranen van in zijn oogen. Wat een grooten kleinzoon had hij al. 't Was, als de dag van gisteren, dat hij schoentjes en jurkjes voor de eerste luiermand uitstuurde. Wat had hij er toen om gelachen, toen Catherine schreef, dat zij er op gesteld was een persoonlijke bijdrage van Papa voor haar baby-uitzetje te ontvangen. 't Werd Ida op eenmaal week om 't hart.... als Papa 't wist? 't Was toch jammer.... Catherine was wel niet idealistisch gelukkig geweest, maar.... Enfin, ze had de kinderen, en zij had haar man. 't Ging toch niet aan, de een alles en de ander niets. Maar toch zou ze blij zijn als St. Nicolaas achter den rug was. Jacob had haar een mooi byou gegeven en hij was heel aardig geweest, maar aan de innigheid, waarmede hij Liekie had omhelsd, meende ze toch te merken, dat ook hij terug dacht aan vroeger en dat hij de overigen miste. | |
[pagina 142]
| |
‘Komen Gonne en Jack niet?’ had hij eindelijk gevraagd. ‘Jack is uit met jongens, hij had toch zijn cadeau al beet,’ zei hij, ‘en Gonne bleef bij Mama.’ ‘Goed.... goed.... en zeg nu eens, prul, of je tevreden bent? Heeft tante niet mooi gezorgd?’ Jawel,’ antwoordde 't kind langzaam, als wilde ze haar vader, onder 't aanhooren van dat ééne woord, gelegenheid geven, er nog heel wat bij te denken. En hij dacht er bij, maar mogelijk niet, wat Liekie bedoelde. Hij dacht aan Gonne, zijn spirited oudste meisje, dat liever haar St-Nicolaas geschenken miste dan ze te komen halen.... daar, waar haar ouderlijk huis was geweest, waar haar moeder gewoond had en nu verdrongen was. Hij dacht ook aan Catherine.... Sentimenteel van aanleg was hij allerminst; trouwens Indië was er geen land voor.... en zijn oogenblik van weemoed was snel voorbij; als een acute pijn was 't door zijn hart gegaan, als een aandoening van intens lijden. Terstond ging 't weer over, hij stoeide met Liekie, die hij zijn braaf trouw dochtertje noemde, | |
[pagina 143]
| |
en hij liefkoosde zijn mooie, frissche vrouw, die hij wel moest liefhebben, uit dankbaarheid omdat.... omdat zij zulk een groot offer van hem geeischt had. De ironie dezer gedachte doorflitste zijn brein, toen zette hij dat lastige gepieker van zich af en praatte hij zich in, dat de levende realiteit toch vrij wat beter was dan alle theorie. Ida bestond voor hem, ze was een tastbare realiteit en dat andere was maar denken. Wat hoefde hij zich altijd muizenissen in 't hoofd te halen.... dat deden anderen toch ook niet. ‘Blijf-je eten, Liekie?’ vroeg hij, na een poos. ‘Nee, ik mag niet,’ antwoordde 't kind teleurgesteld. ‘Ik moet ook nog St. Nicolaas vieren bij Mama. Gonne zei, dat ik vroeg thuis moest zijn, omdat 't zoo vol is op straat.’ ‘Ik zal je laten thuisbrengen. Roep den koetsier maar even.’ De koetsier was uit, de kebonGa naar voetnoot1) beweerde, dat mevrouw hem permissie had gegeven, maar mevrouw herinnerde er zich niets van. Ze kende den man amper en had nog geen twee woorden met hem gesproken. Nonna Pien gaf elken ochtend de rijsthulzen | |
[pagina 144]
| |
en de Turksche tarwe voor de paarden uit en rekende met hem af voor 't gras. ‘Of de tuinjongen niet rijden kon?’ informeerde ze. Nee, dat vertrouwde Liekie's Papa niet. Dan moest ze maar in een dos-à-dos met een baboe. Op andere avonden zou 't wel gaan, maar nu met de drukte, er werd nog al vuurwerk afgestoken en dat met de stoomtram op Molenvliet.... Ida vond haar man bespottelijk overdreven en vroeg knorrig, waarom Liekie zich niet had laten halen? Ze had 't vergeten en.... heusch, ze durfde niet langer te blijven. De waarheid was, dat de verrassingen haar tegen waren gevallen en dat ze erg nieuwsgierig was naar 't geen er bij Mama voor haar zou zijn. Saridja zou haar stellig komen halen, maar ze had geen geduld op haar te wachten. ‘Paatje, toe, brengt u me thuis?’ ‘'t Was zoo'n heel gewone vraag en toch welk een wanklank in de omgeving, waarin ze gedaan werd. Ida keek 't kind woedend aan en haatte haar op dat oogenblik. Haar vader wist niet wat te doen.... hij was nooit bizonder angstig voor zijn kinderen geweest, | |
[pagina 145]
| |
maar Catherine was ook zoo zorgzaam, dat hij zich nooit ongerust had hoeven te maken. Maar nu was 't iets anders,.... bovendien 't was toch zoo natuurlijk, dat hij zijn eigen kind begeleidde. 't Was een heerlijk frissche avond; ofschoon men in den regentijd was, had 't weer zich bizonder goed gehouden. ‘Kom dan maar, poesje, neem je lekkers dan maar mee.... zal ik 't voor je inpakken? Ik heb binnen, in mijn kamer, nog van die monsterkistjes staan.... Liekie lachte haar vader vriendelijk toe. Papa was zoo leuk, veel beter gehumeurd dan vroeger. Tante Ida daarentegen keek sip en, in haar behoefte om lief te doen, vleide ze haar kopje tegen haar tante aan en, terwijl haar vader in een der zijkamers was om 't noodige voor het inpakken van haar schatten te halen, zei ze: ‘U hebt er eer van, hoor! Pa is tegenwoordig veel meer in zijn hummetje dan vroeger.’ Een paar minuten later gingen vader en dochter weg. Liekie ging zoo maar.... zonder hoed of handschoenen, Ida dacht onwillekeurig, hoe de kinderen in Holland 's winters ingemoffeld werden, 't was toch December.... En weer dwaalden haar gedachten af naar haar geboorteland.... | |
[pagina 146]
| |
't Was zoo leeg in huis, na 't vertrek van haar man en van Liekie.... zoo heel leeg.... En 't scheen haar zoo somber; ze klapte in haar handen en gelastte Sima, die haar ten minste zoo'n beetje verstond, een der jongens te zeggen, wat meer licht op te steken. De jongens deed zijn werk en ging weer heen, en schoon er meer lichten aan waren, bleef 't nog somber. Een geritsel weerklonk in de stille ruimte, een groote vleermuis kwam binnen fladderen en vloog op 't licht aan. Ze was niet bang, maar 't was toch griezelig. Tegen de zoldering aan, teekenden de schaduwen der handvleugels zich scherp af en leek 't, alsof er twee waren. 't Beest daalde en daalde en vloog in kringen rond en steeg weer.... en was onrustig. ‘Zeker een slecht geweten,’ zei ze halfluid, ‘een slechte ziel, die rond waart en geen rust kan vinden.’ Toen schrikte ze van haar eigen stem. Ze nam een boek op, 't eerste 't beste... Catherine Roodhuyzen stond er in.... Ze wierp 't neer; 't brandde haar in de vingeren, als ware 't van gloeiend ijzer. Toen liep ze op en neer - op en neer... en 't was haar, als beleefde ze weer dien eersten | |
[pagina 147]
| |
ochtend, toen ze uit Holland aangekomen was en Catherine haar de honneurs van haar huis deed. Ze hoorde de stem harer zuster.... terwijl ze haar alles uitlegde. Toen was alles.... van Catherine Roodhuyzen.... nu hoorde 't haar.... Ida! En weer overviel haar dat vreeselijk benauwende gevoel, waardoor ze zoo geleden had, bij haar intrede in haar huis, op haar huwelijksdag. Als een gloeiende stroom van schaamte ging haar door de aderen.... Ze kreeg 't benauwd.... alsof ze stikken zou.... Waar was Jacob nu? Dien eenen keer had hij haar zoo heerlijk getroost.... Waar was hij dan? Weg?.... Op eens verloor ze alle besef van tijd en plaats.... Waar was hij dan? Ze liep, als zinneloos, door 't huis.... Toen stootte haar voet, bij toeval, op een der suikeren poppetjes, die tot Liekie's verzameling hadden gehoord. 't Was zeker van de tafel gevallen. Ida raapte 't werktuigelijk op en die beweging, hoe weinig ze er ook bij dacht, voerde hij tot de werkelijkheid terug. O! ja, 't was waar, Jacob was met Liekie mee- | |
[pagina 148]
| |
gegaan, hij was bang voor haar. Hij wilde haar niet in een dos-à-dos laten zitten, uit angst voor de stoomtram. Ha.... hoe ijzig! Ze zag een der wrakke, primitieve voertuigen, een der talrijke dos-à-dos, of sados, zooals de inlanders ze noemen.... met een mager, klein hitje er voor en een dommeligen koetsier op den bok.... en dan die twee vurige oogen en 't geraas van de stoomtram.... ze zag de botsing, ze hoorde 't kraken van 't wagentje.... en dan.... Dan zou er van den koetsier en ook van Liekie niet veel terecht komen. Ze zou nauwelijks te herkennen zijn. Ida gaf een gil.... toen trachtte ze 't schrikbeeld uit haar geest weg te vegen. Gelukkig, dat Jacob mee was.... anders, wat zou 't vreeselijk zijn.... met welke onuitwischbare teekenen zou zulk een tafereel zich prenten in 't gemoed van ieder, die 't bijwoonde. Liekie dood.... arme, kleine, bewegelijke, dartele Liekie.... Klein kindje - dat niet meer zou kunnen lachen en spelen.... en vleien en kussen. Maar ook gelukkig kindje, dat niet op zou groeien om mensch te worden en slecht te zijn en teleurstellingen te ondervinden en pijn te heb- | |
[pagina 149]
| |
ben.... o! God, pijn. Ze bracht heur hand aan haar keel.... 't was zoo benauwd.... Niet meer te lijden.... als zoo'n stoomtram.... één schok.... en dan.... nee.... nee! Ze weerde 't van zich af. Ze was bang, zoo bang, en waar was Jacob? Als hij eens.... daar op den hoek van Gang Chassé, gaande naar Gang Ketàpan.... waar de stoomtram zoo snel reed?.... Als hij eens.... en zij en Catherine zouden achter blijven? Zou Catherine dan ook zijn weduwe zijn en zij ook? Ze lachte luid en schel.... en haar eigen lach viel als een slag op haar trommelvlies en dreigde 't te doen barsten. Weer gilde ze.... weer dat gevoel.... alsof iemand haar een klap gaf. Sima kwam weer eens kijken, mevrouw deed weer zoo raar, net een orang gilah.Ga naar voetnoot1) Ze lette niet op haar baboe, die voor haar niet meer dan een huisdier was, eer minder, want een kat of een hond had ze nog eens kunnen aanhalen of toespreken, maar zoo'n monster niet. Waar Jacob toch bleef? Hij zou Liekie thuis brengen, dat beteekende | |
[pagina 150]
| |
bij Catherine. Een koude rilling doorliep haar. Als Catherine eens trachtte hem weer aan zich te verbinden? Wat had haar lijfmeid ook weer laatst gezegd van obat? Catherine was al zoo lang in Indië, 't kon zijn, dat zij er aan geloofde. Ze had haar in 't begin ook verteld, dat ze dikwijls Inlandsche medicijnen had genomen en ze ook, met succes, aan de kinderen had gegeven. Och! wat onzin. Catherine was veel te phlegmatiek, veel te indolent voor zoo iets. Maar hij bleef toch uit, 't schot was al lang gevallen, Gang Ketàpan was zoo ver niet, hij had al tien keer terug kunnen zijn. Vreemd toch! Hij was zeker naar binnen gegaan. 't Was meer dan schande van Catherine.... 't was een wraakneming, die niet te pas kwam. Ze wond zich hoe langer hoe meer op en werd hoe langer hoe boozer en angstiger en dacht, dat ze uren had gewacht; toen de klok sloeg, was ze verbaasd, dat 't kwart over achten was, ze meende, dat 't minstens negen uur zou zijn. Maar dat deed er niet toe, Jacob had toch terug kunnen, nee moeten zijn en ze zou er hem terdege over onderhouden. 't Kwam niet te pas. Stil.... wie lachte daar? Was zij 't? En waarom? O! ja, omdat ze 't zoo dwaas vond, dat | |
[pagina 151]
| |
zij haar man zou beknorren, omdat hij bij zijn eerste vrouw was. Zij kon haar rechten toch niet doen gelden, waar die van Catherine in 't spel waren. Zij kon niets zeggen, zij moest alles verduren en zwijgen. Wat verduren? Ze wist 't niet.... ze kromde haar rug en boog 't hoofd en hurkte neer, gelijk ze 't den inlanders had zien doen en lei haar wang tegen een stoel aan.... en schrikte, na een poos, toen ze zich zelve in die houding ontdekte. En nog wachtte ze, steeds wachtte ze op haar man, die al lang terug had kunnen zijn. |